Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een paradijstehuis in het vooruitzicht

Een paradijstehuis in het vooruitzicht

Hoofdstuk 3

Een paradijstehuis in het vooruitzicht

1-3. (a) Waarom is het niet redelijk te veronderstellen dat het de mens toegestaan zal worden de aarde net zo lang te misbruiken totdat ze een levenloze woestenij is geworden? (b) Kan de mens, door de schepping gade te slaan en door zijn eigen redenering, ontdekken waarom de dingen zijn zoals ze zijn, en wat Gods voornemen is? (Job 28:12-14, 28) (c) Waartoe kunnen wij ons wenden om een begrip omtrent God en zijn voornemen te ontvangen? (d) Is het redelijk te geloven dat God de bijbel als een verslag van zijn gedachten en wegen heeft gegeven?

MEER en meer wordt over de gehele wereld de klacht gehoord dat ’de mens bezig is de aarde in een grote vuilnisbelt te veranderen’. Zal dat werkelijk gebeuren?

2 Ondanks al de schade die door menselijke hebzucht en gewelddaad is aangericht, is deze planeet nog steeds in schoonheid gehuld — denkt u maar eens aan de weelderig begroeide dalen, de met sneeuw bedekte bergen, de neerstortende watervallen, de met palmen omzoomde stranden en de grote verscheidenheid van plante- en dierenleven. Dienen wij te denken dat de Maker van dit alles zal toelaten dat de mensheid er door haar wanbeheer net zo lang mee voortgaat de natuurlijke hulpbronnen der aarde te misbruiken totdat deze schitterende planeet een levenloze woestenij is geworden? De gezonde rede zegt hierop Neen. Wat heeft God dan met betrekking tot onze aarde in gedachten? De stoffelijke, zichtbare, geschapen dingen vertellen ons misschien wel iets over de Maker van de aarde, maar ze kunnen ons niet alles vertellen wat wij moeten weten. Ze kunnen ons niet vertellen wat Gods voornemen met betrekking tot de toekomst is. Wat, of wie, kan ons dat dan wel vertellen?

3 Daarvoor hebben wij een openbaring van de Maker zelf nodig. Opdat de mensen aangaande zijn voornemen niet in duisternis hoeven te verkeren, heeft de Almachtige God, Jehovah, een openbaring in geschreven vorm verschaft. Ze wordt in de bijbel aangetroffen. Weliswaar hebben mensen dat boek geschreven, maar zij erkenden dat hetgeen zij optekenden, niet hun eigen wijsheid was. Een van de bijbelschrijvers, koning David, zei: „De geest van Jehovah heeft door mij gesproken, en zijn woord was op mijn tong” (2 Samuël 23:2). Stellig was het voor de Ontwerper van het menselijk brein niet moeilijk de denkprocessen van mensen zodanig te activeren, dat zij Zijn gedachten konden opschrijven. Aangezien de bijbel het enige oude boek is dat er zelfs maar aanspraak op maakt door de Schepper der aarde, Jehovah God, geïnspireerd te zijn, kan geen andere bron ons enig idee geven omtrent datgene wat hij met betrekking tot de aarde en de daarop levende mens in gedachten heeft. — 2 Timótheüs 3:16, 17.

JEZUS’ BELOFTE AANGAANDE HET PARADIJS

4. Welke in het oog springende man heeft erop gewezen dat de mensheid een grandioze toekomst wacht, en waarom dienen zijn woorden geloofd te worden?

4 De woorden die meer dan negentien eeuwen geleden door een geïnspireerde man aan een misdadiger werden geuit, wijzen duidelijk op een grandioze toekomst. Die geïnspireerde man was Jezus, die wijd en zijd als een profeet en een van de grootste leraren die ooit heeft geleefd, wordt erkend. De bijbel identificeert hem als de beloofde Messías of Christus, de Zoon van God, die voordat hij als mens werd geboren, een geestelijk schepsel was geweest (Matthéüs 16:13-16; Lukas 1:30-33; Filippenzen 2:5-7). Jezus Christus zei tot de boosdoener: „Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” — Lukas 23:43.

5, 6. (a) Hoe komt het dat Jezus’ woorden in Lukas 23:43 door diverse personen verschillend begrepen worden? (b) Welke leidraad hebben wij om te weten hoe Jezus’ woorden aan de boosdoener begrepen moeten worden?

5 Deze belofte van Jezus Christus wordt door bijbellezers verschillend begrepen. In veel bijbelvertalingen wordt Jezus als volgt geciteerd: „Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn” (Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). Met het oog op de punctuatie zou iemand kunnen concluderen dat de boosdoener nog diezelfde dag bij Jezus in een paradijs zou zijn. Er dient echter opgemerkt te worden dat in de oorspronkelijke Griekse tekst weinig of geen punctuatie voorkomt. De vertaler moet dus kiezen waar hij de punctuatie zal plaatsen. De woorden kunnen derhalve ook als volgt worden gepunctueerd: ’Voorwaar, Ik zeg u heden, gij zult met Mij in het paradijs zijn.’ De aldus overgebrachte gedachte duidt erop dat de boosdoener te eniger tijd in de toekomst met Jezus in het Paradijs zal zijn.

6 Dit begrip van Jezus’ woorden komt overeen met de rest van de bijbel. Jezus ging die dag, nadat hij gestorven was, niet naar de hemel, noch naar de een of andere tussenliggende plaats. Hij was gedurende drie dagen (of gedeelten daarvan) dood in Hades, * het graf. — Matthéüs 27:62-66; Handelingen 2:24, 27.

7. (a) Wat verstonden de mensen ten tijde dat Jezus zijn belofte aan de boosdoener deed, onder het woord „paradijs”? (b) Hoe kunnen wij bewijzen dat de man tot wie Jezus sprak, niet de gedachte kon koesteren dat hij naar een hemels paradijs zou gaan?

7 Bovendien zou de boosdoener Jezus’ verwijzing naar het „paradijs” begrepen hebben in overeenstemming met het destijds gangbare gebruik. Hoe dan wel? Een paradijs was een tuin of park. De man was geen discipel van Jezus en had derhalve geen idee omtrent een hemels paradijs. In de bijbelboeken die destijds beschikbaar waren, werd de gelovigen niet de gelegenheid in het vooruitzicht gesteld bij God in het geestenrijk te leven. Pas met de komst van Jezus Christus werd de aandacht gevestigd op de hoop op leven in de onzichtbare hemel (2 Timótheüs 1:10). Hoewel Jezus’ discipelen hem over het „koninkrijk der hemelen” hoorden spreken, begrepen zelfs zij niet volledig wat er precies mee werd bedoeld (Matthéüs 13:24, 31, 33). Later vroegen zij de opgestane Jezus Christus: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” (Handelingen 1:6; vergelijk hetgeen de apostelen bij een vroegere gelegenheid tot elkaar zeiden in Johannes 16:17, 18) Zij dachten dus nog steeds in aardse termen en verwachtten dat Jezus zijn koninkrijk in Jeruzalem zou oprichten. Hoe kon, aangezien Jezus’ eigen discipelen destijds nog geen volledig begrip omtrent hemelse dingen hadden, de boosdoener ook maar enigszins vermoeden dat Jezus over iets anders dan een aards paradijs sprak?

8. Hoe was Jezus’ belofte aan de boosdoener in overeenstemming met de Hebreeuwse Geschriften, waarmee de joden algemeen bekend waren?

8 Jezus’ belofte aan de boosdoener is in overeenstemming met verklaringen in de bijbel dat de aarde met een doel werd gemaakt. God ’heeft haar niet louter voor niets geschapen, maar heeft haar ter bewoning geformeerd’ (Jesaja 45:18; Psalm 104:5). Het zou onredelijk zijn te veronderstellen dat God, die er eeuwenlang over heeft gedaan om de aarde met zoveel zorg toe te bereiden, haar zou vernietigen of tot een woestenij zou laten worden enkel omdat sommige mensen er geen waardering voor hadden. Ja, de aarde zelf bergt het vermogen in zich een heerlijke plaats te zijn om op te wonen.

EEN PARADIJSACHTIGE „NIEUWE AARDE” VOORZEGD

9-11. (a) Waren de joden enigszins op de hoogte met wat eens een aards paradijs geleek? Wanneer? (b) Hoe beschreef Mozes het land Palestina als een heerlijke plaats om er te wonen?

9 Er dient opgemerkt te worden dat een aards paradijs voor Jezus’ landgenoten, de Israëlieten, geen vreemd begrip was. Toen de Israëlieten het Beloofde Land binnentrokken, leek het voor hen als een paradijs. Jehovah beschreef het door bemiddeling van Mozes als veel mooier en vruchtbaarder dan zelfs het rijke Nijldal, waar zij eens hadden gewoond, door te zeggen:

10 „Want het land waarheen gij gaat om het in bezit te nemen, is niet als het land Egypte, waaruit gij getrokken zijt, waar gij uw zaad placht te zaaien en het bevloeien met uw voet moest doen, als een moestuin. Maar het land waarheen gij overtrekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en valleivlakten. Van de regen des hemels drinkt het water; een land waar Jehovah, uw God, zorg voor draagt. De ogen van Jehovah, uw God, zijn er voortdurend op gericht, van het begin van het jaar tot het eind van het jaar.” — Deuteronomium 11:10-12.

11 In een vroegere beschrijving van het land had Mozes gezegd:

„Jehovah, uw God, brengt u in een goed land, een land van met water gevulde stroomdalen, bronnen en waterdiepten, die in de valleivlakte en in het bergland ontspringen, een land van tarwe en gerst en wijnstokken en vijgen en granaatappels, een land van olierijke olijven en honing, een land waarin gij niet met schaarsheid brood zult eten, waarin het u aan niets zal ontbreken, een land waarvan de stenen ijzer zijn en waar gij uit de bergen koper zult delven.” — Deuteronomium 8:7-9.

12. Hoe verschafte God, toen de natie Israël uit ballingschap terugkeerde, daar in het land Juda „nieuwe hemelen” en een „nieuwe aarde”?

12 Bij monde van zijn profeet Jesaja voorzei God lang van tevoren dat de natie Israël wegens ongehoorzaamheid door haar vijanden in ballingschap gevoerd zou worden. Dan zou hun vroegere met een paradijs te vergelijken land woest worden. Toen God deze profetie uitte, liet hij de natie echter niet zonder hoop, want hij zei: „Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; . . . ik schep Jeruzalem een reden tot blijdschap en haar volk een reden tot uitbundige vreugde” (Jesaja 65:17, 18). Met deze woorden beloofde God dat Israël in het land Juda hersteld zou worden en Jeruzalem weer tot hoofdstad zou krijgen. De „nieuwe hemelen” hadden geen betrekking op nieuwe onzichtbare hemelen, maar op een bestuur van het land Juda in handen van Zerubbábel uit de stam Juda, een heerschappij over het land. De „nieuwe aarde” had betrekking op een berouwvol, gereinigd, streng onderricht volk dat was teruggebracht naar hun woest liggende land, dat zij begonnen te bebouwen en te verfraaien. Zij herstelden aldaar de aanbidding van Jehovah God en herbouwden de tempel te Jeruzalem. — Ezra 3:1, 2, 10.

13. Waaruit blijkt dat God de herstelde Israëlieten hielp bij hun krachtsinspanningen om hun woest liggende land tot een paradijsachtige staat te herstellen?

13 Bij hun krachtsinspanningen om het land Juda tot zijn vroegere paradijsachtige staat te herstellen, ontvingen de Israëlieten rechtstreekse hulp van God, zoals te kennen wordt gegeven door Jesaja’s profetie in verband met hun terugkeer. God beloofde: „De wildernis en de waterloze streek zullen zich uitbundig verheugen, en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan” (Jesaja 35:1, 2). Insgelijks zei de psalmist dat wanneer de natie gehoorzaam aan God zou zijn, het volgende verwacht kon worden: „Jehovah [zal] van zijn zijde geven wat goed is, en ons eigen land zal zijn opbrengst geven.” — Psalm 85:12.

GLORIERIJKE „NIEUWE AARDE” IN HET VOORUITZICHT

14. Welke verzekering hebben wij dat de profetieën omtrent de „nieuwe aarde” een nog grotere betekenis hebben voor ons in deze tijd?

14 Is deze profetie omtrent een „nieuwe aarde” van enig belang voor ons in deze tijd? Ja, ze laat ons zien wat God voor de gehele aarde zal doen. Eeuwen nadat Jesaja profeteerde, schreef de apostel Petrus aan christenen die over de destijds bekend zijnde aarde verstrooid waren: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). Deze toekomstige „nieuwe aarde”-maatschappij zal derhalve een veel groter gebied omvatten dan dat van het Juda uit de oudheid.

15. Wat onthult het visioen dat de apostel Johannes ontving, ons over het toekomstige aardse paradijs?

15 Bovendien laat het visioen van de apostel Johannes, dat in het bijbelboek Openbaring opgetekend staat, er geen twijfel over bestaan dat in de uiteindelijke vervulling de maatschappij van de „nieuwe aarde” op de gehele aardbol zal wonen. De apostel Johannes schrijft: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, . . . ’Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn’” (Openbaring 21:1-3). De uitdrukking „nieuwe hemelen” heeft betrekking op Gods heerschappij vanuit de hemel, waar zijn troon is gevestigd (Matthéüs 5:34). Te zijner tijd zal de mensheid uitsluitend de ware aanbidding van God beoefenen, en Gods gunst, hulp en bescherming zullen met hen zijn. De „nieuwe hemelen” zullen tot zegen zijn van de mensheid op een verfraaide aarde. — Psalm 115:16.

16, 17. (a) Hoe blijkt uit het boek Genesis dat het Gods oorspronkelijke voornemen was dat de mens voor eeuwig in een paradijs zou wonen? (b) Hoe wordt door Gods profetie in Genesis 3:15 onthuld dat God zijn voornemen niet liet varen toen Adam zondigde?

16 Dat deze heerlijke bestemming voor de aarde in Gods voornemen besloten ligt, blijkt uit de wijze waarop hij met het mensengeslacht handelt. Volgens de bijbel werd aan de eerste mens, Adam, gezegd dat hij alleen wegens ongehoorzaamheid zou sterven. Indien hij derhalve gehoorzaam was gebleven, zou hij nooit zijn gestorven (Genesis 2:17; 3:19). Hij zou in leven zijn gebleven en de paradijstuin zou als het door God geschonken tehuis van de volmaakte mens zijn blijven bestaan. Naarmate Adams gezin groeide, zouden zij het paradijs, onder Gods leiding, geleidelijk tot het gebied daarbuiten hebben uitgebreid.

17 Nadat Adam had gezondigd, gaf God aan Adams nakomelingen te kennen dat hij zijn voornemen met betrekking tot de aarde niet had laten varen. Hij beloofde dat hij een „zaad” of nakomeling zou voortbrengen, die als bevrijder van de mensheid zou optreden (Genesis 3:15). Daar God dit voornemen met betrekking tot het mensengeslacht had, liet hij Adam kinderen hebben. Zij konden leven met de hoop voor ogen dat deze belofte vervuld zou worden.

18. (a) Uit welke latere onthulling bleek dat de belofte omtrent het „zaad” hier op aarde voor de mensheid van belang zou zijn? (b) Wie zou het „zaad” zijn, en welke autoriteit zou hij hebben?

18 Later werd deze hoop met betrekking tot een toekomstig paradijs versterkt doordat aan Abraham werd onthuld dat het „zaad” via zijn afstammingslijn zou komen en ’alle families der aarde zou zegenen’ (Genesis 22:18). Ongeveer achthonderd jaar verder in de stroom des tijds zei God tot koning David van Jeruzalem dat zijn nageslacht voor eeuwig op de troon zou zitten (2 Samuël 7:12, 13, 16). Alles duidde erop dat één zoon uit Davids lijn superieur zou zijn aan alle voorgaande koningen uit die lijn. Dit zou de Messías (hetgeen „gezalfde” betekent) zijn, die voor eeuwig op de troon van David zou zitten (Psalm 45:6, 7; Galáten 3:16). De apostel Paulus brengt deze profetie van toepassing op Jezus Christus, de Zoon van God, die op aarde in de geslachtslijn van David werd geboren. Paulus zegt over hem: „God is uw troon in eeuwigheid”, dat wil zeggen, God is tot in alle toekomstige tijd de grondslag en ondersteuning van Christus’ troon. — Hebreeën 1:8, 9.

19. Hoe verzekeren de Psalmen ons dat het door bemiddeling van Christus, het „zaad”, tot stand gebrachte paradijs eeuwigdurend zal zijn?

19 In de Psalmen, die gedurende een periode van vele eeuwen werden geschreven, wordt herhaaldelijk gezegd dat Gods rechtvaardige heerschappij over de aarde „tot onbepaalde tijd” en „tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig” zal zijn (Psalm 9:7, 8; 10:16, 17; 29:10; 145:21). Al deze profetieën vinden hun vervulling in de heerschappij van Jezus Christus, die door God uit de doden is opgewekt en tot de hoogste positie direct onder hemzelf is verheven (Efeziërs 1:20-22). Dat de mensen voor altijd in dit paradijstehuis zullen wonen, wordt in Psalm 37:29 onthuld, waar wij lezen: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.”

VÓÓR HET PARADIJS, EEN GEREINIGDE AARDE

20. Welk voorbeeld hebben wij waardoor ons wordt gewaarborgd dat God alle elementen die de vrede zouden kunnen verstoren, van de aarde zal verwijderen?

20 De vraag rijst echter: Hoe zal God precies waarborgen dat er blijvende vrede op aarde zal zijn, zodat de levensvreugde niet bedorven zal worden? Net zoals een huiseigenaar zijn huis eerst zou reinigen door de slechte huurders eruit te verwijderen, is het Gods voornemen de weg te banen voor blijvende vrede op een nieuw gemaakte aarde door de aarde van kwade elementen te reinigen. Hij deed dit voor het Israël uit de oudheid door de verdorven Kanaänitische natiën die het land in bezit hadden gehad, eruit te verdrijven, zodat Israël het in vrede kon bezitten. — Leviticus 18:24-27.

21. Waarom is het momenteel onmogelijk volkomen rechtvaardige toestanden te hebben, ook al zouden veel mensen dat wensen?

21 Veel mensen in deze tijd zouden graag vrede en rechtvaardigheid op aarde zien. Maar het huidige samenstel van dingen — dat door machtige religieuze, politieke en commerciële elementen wordt beheerst — heeft de mensen in een beklemmende greep. Het is moeilijk voor de mensen om het goede te doen. En het goede nieuws van Gods voornemen met betrekking tot de aarde wordt door de geestelijken van de overheersende religieuze stelsels, door het groeiende atheïsme en door de nieuws- en propagandamedia tegengestaan. De bijbel zegt dat de natiën wandelen „in de vruchteloosheid van hun denken, verduisterd als zij zijn in hun verstand en vervreemd van het leven dat God toebehoort, wegens de onwetendheid die in hen is, wegens de ongevoeligheid van hun hart”. — Efeziërs 4:17, 18; vergelijk Johannes 3:19.

22. Wat belooft God te doen ten behoeve van degenen die het goede wensen te doen?

22 Dit samenstel van dingen heeft de aarde als het ware met een verblindende sluier bedekt. Maar God belooft dat hij die sluier zal wegrukken. Profetisch zei hij dat hij de „sluier [zou] vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn”. — Jesaja 25:7, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap.

23. (a) Waarom moet er een oorlog gestreden worden om de aarde te reinigen? (b) Wie hoeven die oorlog niet te vrezen, en waarom niet?

23 Jezus Christus zal als hemelse Koning dit samenstel van dingen tot een einde brengen in wat de bijbel „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” noemt (Openbaring 16:14). Degenen die het goede trachten te doen, hoeven niet bevreesd te zijn voor die oorlog, want het zal een selectieve oorlog zijn, waarin alleen degenen vernietigd zullen worden die hun medemensen schade berokkenen en God niet wensen te dienen. Omdat deze goddeloze mensen door hun zelfzucht en hebzucht „de aarde verderven”, moeten zij zelf te gronde worden gericht. — Openbaring 11:18; 2 Petrus 2:9.

24. Waarom is er geen andere weg om vrede en geluk te brengen dan door de hebzuchtige personen die er hardnekkig mee voortgaan hun medemensen tegen te staan, te verwijderen?

24 God belooft dus dat hij een eind zal maken aan het samenstel van dingen waardoor de mensen worden onderdrukt. Tevens is het Gods voornemen degenen te verdelgen die er hardnekkig mee voortgaan hun medemensen te misleiden, te bedriegen en te onderdrukken (Psalm 72:4; 103:6). Zolang Gods aardse „huis” door dergelijke „huurders” bewoond wordt, kan er geen vrede en geluk zijn voor degenen die dit oprecht wensen. Er is geen andere weg. De prijs voor een paradijs is de verwijdering van deze hebzuchtige personen. De regel luidt: „De goddeloze is een losprijs voor de rechtvaardige.” Of, zoals de spreuk het stelt: „De rechtvaardige is het die zelfs uit benauwdheid wordt verlost, en de goddeloze komt in zijn plaats.” Met andere woorden, de goddeloze, die benauwdheid heeft veroorzaakt, ontvangt vergelding, hetgeen voor de rechtvaardige betekent dat hij uit benauwdheid wordt verlost. — Spreuken 21:18; 11:8.

25, 26. (a) Waarmee vergelijkt de bijbel de reiniging van de aarde? (b) Welke vraag rijst er met betrekking tot de duurzaamheid van de gereinigde aarde?

25 Doordat het huidige wereldstelsel, waarin valse religie, politiek, handel en materialisme de overhand hebben, aldus wordt gereinigd, zal er een eind komen aan onrecht en onderdrukking. De bijbel vergelijkt het middel waardoor dit tot stand wordt gebracht, met een grote storm: „Ziet! De storm van Jehovah, louter woede, zal stellig losbarsten, ja, een wervelstorm. Op het hoofd van de goddelozen zal hij neerwervelen. De toorn van Jehovah zal zich niet afkeren, totdat hij volvoerd en totdat hij verwezenlijkt zal hebben de denkbeelden van zijn hart. In het laatst der dagen zult gij met verstand daarop letten.” — Jeremia 23:19, 20.

26 God zal dan de onbetwiste heerschappij op aarde hebben. Maar zal hierdoor blijvend geluk worden gebracht, zonder dat men op een later tijdstip weer tot ongehoorzaamheid vervalt en het paradijs te gronde wordt gericht? De reden waarom Gods heerschappij verre superieur zal zijn aan menselijke heerschappij, is een onderwerp dat vervolgens onze aandacht verdient.

[Voetnoten]

^ ¶6 Zie voor een volledige bespreking van dit woord Hades, alsook het corresponderende Hebreeuwse woord Sjeool, het boek Is dit leven alles wat er is? uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., 117 Adams Street, Brooklyn, New York 11201.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 28]

Griekse tekst van Lukas 23:42, 43 uit het Vaticaanse handschrift No. 1209, met rechts, regel voor regel, een letterlijke vertaling

toevertrouwd en hij zei Jezus

gedenk mij wanneer

gij zult komen in het koninkrijk

van u en hij zei tot

hem Amen tot u ik zeg heden,

met mij gij zult zijn

in het paradijs en

[Illustratie op blz. 33]

Mensen des geloofs zagen uit naar een regering van God, in de hemel, waardoor de aarde geregeerd zou worden

[Illustratie op blz. 34]

God zal de aarde van alle kwaaddoeners reinigen

[Illustratie op blz. 35]

Op een gereinigde aarde zal er blijvend geluk zijn