Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Waarom heeft God lijden op aarde toegelaten?

Waarom heeft God lijden op aarde toegelaten?

Hoofdstuk 5

Waarom heeft God lijden op aarde toegelaten?

1, 2. Hoe is het mensengeslacht ontstaan, en wat voor begin had het?

ZOWEL het wetenschappelijke bewijsmateriaal als de bijbel getuigen dat alle mensen van één oorspronkelijk mensenpaar afstammen. Vervolgens werden er na de Vloed drie hoofdtakken van de menselijke familie gevormd uit de nakomelingen van de drie zonen van Noach. — Genesis 3:20; 9:18, 19.

2 De apostel Paulus zei: „[God] heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen” (Handelingen 17:26). Deze man Adam en zijn vrouw, Eva, werden volmaakt geschapen, zoals dit van al Gods werken gezegd kan worden. — Deuteronomium 32:4; Genesis 2:18, 21-23.

3. Hoe liet Adam zich, ten tijde dat hij werd geschapen, vergelijken met de engelen?

3 Adam was een zoon van God, een volslagen lid van Gods gezin, die evenwel een weinig lager dan de engelen was gemaakt (Lukas 3:38). Engelen zijn geestelijke schepselen, die wat kracht en vermogens betreft, superieur zijn aan de mens (2 Petrus 2:11). Maar nergens zegt de bijbel dat zij superieur zijn wat hun morele hoedanigheid betreft. Toen Jezus Christus als mens op aarde was, geboren uit een vrouw, stond hij wat zijn morele rechtschapenheid betreft, gelijk aan alle anderen in Gods universele gezin in hemel en op aarde. — Psalm 8:4, 5; Hebreeën 2:6-9; 7:26.

4, 5. Hoe zijn ziekte, ellende en lijden over het gehele mensengeslacht gekomen?

4 Hoe werden onvolmaaktheid en de daarmee gepaard gaande ellende, ziekte en strijd, dan het lot van het mensengeslacht? De bijbel verklaart dat alle mensen sinds Adam en Eva buiten hun eigen schuld met onvolmaaktheden zijn geboren. Wij lezen hierover: „Door bemiddeling van één mens [is] de zonde de wereld . . . binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus [heeft] de dood zich tot alle mensen . . . uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.” — Romeinen 5:12.

5 Volgens de wetten der genetica erven kinderen zowel neigingen en karaktereigenschappen als gebreken van hun ouders. Maar hoe werd de volmaakte Adam onvolkomen, onvolmaakt en een zondaar? Waarom zijn ellende en lijden sindsdien toegelaten?

ADAMS VOORTREFFELIJKE POSITIE

6. In welk opzicht werd Adam ’naar Gods beeld en gelijkenis’ geschapen?

6 Adam werd naar Gods beeld en gelijkenis geschapen (Genesis 1:26). Dit betekent dat hij morele hoedanigheden bezat en geestelijke dingen kon begrijpen. Hij kon God kennen en meer omtrent hem te weten komen en kon in de verhouding als van een zoon tot God staan. Hij had het vermogen om te redeneren en bezat een geweten — een bewustzijn van goed en kwaad. Adam was in staat God op aarde te vertegenwoordigen en Gods heerlijkheid — zijn voortreffelijke eigenschappen — te weerspiegelen ten aanzien van degenen die geboren zouden worden.

7. (a) Hoe voorzag God in Adams behoefte, daar hij een nieuweling op aarde was? (b) Hoe had Adams reactie hierop moeten zijn?

7 God sprak met Adam, mogelijk iedere dag. Volgens Genesis 3:8 hoorden Adam en Eva „omstreeks het winderige gedeelte van de dag” „de stem van Jehovah God”. Dat er melding wordt gemaakt van een specifieke periode gedurende de dag, suggereert dat dit wellicht de gebruikelijke tijd was waarop God met de mens sprak. Ja, de Allerhoogste nam er de tijd voor om Adam, die een nieuweling op aarde was, te onderwijzen (Genesis 1:28-30). Deze eerste mens had Gods hulp en instructies nodig, opdat hij op juiste wijze heerschappij over de lagere schepping zou kunnen uitoefenen. Adam had het volledige vermogen om zich in geestelijk opzicht te ontwikkelen en liefde aan te kweken. Naarmate hij meer leerde, kon hij groeien in waardering en liefde voor zijn Schepper (1 Johannes 4:7, 8). Hij kon in een steeds intiemere verhouding tot Hem komen te staan.

8. Waarom moest Adam noodzakelijkerwijs veel omtrent het plante- en dierenleven leren?

8 De bijbel vermeldt niet hoe lang God zijn zoon heeft onderricht. Maar Adam moest noodzakelijkerwijs als een van de eerste dingen kennis omtrent het plante- en dierenleven verwerven, daar hij als deskundig bebouwer zijn kinderen in de kunst van tuinieren en het verzorgen van huisdieren moest onderrichten (Genesis 2:15, 19). Dit zou kennelijk enige tijd kunnen vergen.

9. Welke taak gaf God Adam, volgens Genesis 2:19, 20, en hoe kon Adam zich er op juiste wijze van kwijten?

9 Adam woonde in het Edense tuin-tehuis dat God voor hem had gemaakt. Het was klaarblijkelijk een groot gebied waarin Adam zich overal heen kon begeven. Zodoende kon Adam de dieren in hun natuurlijke woongebied gadeslaan, op welke wijze God dit ook zou vergemakkelijken. Vervolgens kon Adam de dieren een naam geven overeenkomstig hun kenmerken en karakteristieke eigenschappen. Er bestond geen noodzaak voor haast. — Genesis 2:8, 19, 20.

10. Wat zou Adam, gezien de opleiding die hij ontving, kunnen doen, maar welke zorg moest hij betrachten?

10 Hoewel Adam problemen die binnen het terrein van zijn kennis zouden rijzen, zou kunnen oplossen, zou hij naar God als de Ontwerper en Bestuurder moeten opzien om te weten hoe hij precies ’de aarde moest onderwerpen’. De onbebouwde aarde buiten de Hof van Eden zou tot een „tehuis” gemaakt moeten worden voor miljarden mensen die nog zouden komen. En net zoals een bouwer de tekeningen van de architect volgt, zou de mens getrouw Gods wijze leiding moeten volgen opdat de aarde tot een plaats van schoonheid en van het grootst mogelijke gerief en genot voor het mensengeslacht gemaakt zou worden. — Lukas 16:10.

11. Hoe kweet Adam zich in het begin van zijn verantwoordelijkheid, en welke taken waren er voor hem weggelegd?

11 Hoe gedroeg Adam zich ten aanzien van datgene waarmee God hem had gezegend? Een tijdlang gedroeg hij zich goed en onderrichtte hij zijn vrouw overeenkomstig datgene wat God hem had onderwezen. (Vergelijk Genesis 2:16, 17 met Genesis 3:2, 3.) Daar Jehovah de Schepper was, was hij hun God. Om in een juiste verhouding tot God te blijven staan, moesten Adam en Eva zich op hem als hun Soevereine Regeerder verlaten en hem gehoorzamen. Naarmate hun gezin zich over de aarde zou uitbreiden, zou onderworpenheid aan Gods heerschappij onontbeerlijk zijn voor orde en harmonie. Adam en Eva zouden hun kinderen kunnen onderwijzen en opleiden, opdat zij op hun beurt God heerlijkheid zouden toebrengen.

„DE BOOM DER KENNIS”

12. Welk vooruitzicht hadden Adam en Eva, volgens Genesis 2:17?

12 God had Adam gezegd dat hij vrijelijk van elke boom in de hof kon eten, behalve van de boom der kennis van goed en kwaad (Genesis 2:17). Er werd dit mensenpaar en hun nageslacht eeuwig leven in het vooruitzicht gesteld, met als enige voorwaarde dat zij gehoorzaam zouden zijn. Het zou een schande voor Gods hele gezin in hemel en op aarde zijn indien Adam God op oneerbiedige wijze ongehoorzaam zou zijn.

13, 14. (a) Waarom was het volkomen juist en op zijn plaats dat Adam God gehoorzaamde? (b) Wat verzuimde Adam te doen met betrekking tot de goede dingen die hij had, en welke houding ontwikkelde hij?

13 God had Adam alles gegeven waarin hij zich kon verheugen. Adam zelf had de aarde niet zo gemaakt dat ze de voortreffelijke dingen voortbracht die hij kon eten. Hij had zijn mooie metgezellin Eva niet geschapen. Hij had zijn eigen lichaam niet gemaakt, met de vermogens die hem in staat stelden te genieten van hetgeen hij had. Hoewel Adam het heerlijke leven dat hem goedgunstig was gegeven, liefhad en zich erin verheugde, bleef hij echter niet gehoorzaam.

14 Ten slotte ging Adam zijn vermeende belangen boven die van zijn hemelse Vader stellen. Hij dacht meer aan zijn onmiddellijke verlangens dan aan het gezin van God en aan de nakomelingen die hij zou hebben. Zelfs onvolmaakte mensen verachten een man die zijn gezin verraadt en die zijn kinderen in slavernij en de dood verkoopt. En dat is hetgeen Adam deed. — Romeinen 7:14.

15, 16. (a) Was de „boom der kennis van goed en kwaad” een werkelijke boom? (b) Welke andere vragen rijzen er met betrekking tot deze boom?

15 Waarin bestond Adams zonde? Ze had te maken met de „boom der kennis van goed en kwaad”. Er zijn heel wat veronderstellingen geopperd in verband met deze boom. Was het een werkelijke boom? Wat was de „kennis” en wat werd met „goed en kwaad” bedoeld? Waarom zou God zo’n boom in de hof plaatsen?

16 De bijbel geeft te kennen dat het een werkelijke boom was door te zeggen dat hij zich onder de vruchtbomen van de hof bevond (Genesis 2:9). Wat was de „kennis” die door de boom werd gesymboliseerd? In de katholieke Jerusalem Bible wordt in een voetnoot bij Genesis 2:17 een toepasselijk commentaar gegeven:

17. Wat was, volgens een voetnoot in de katholieke Jerusalem Bible, de „kennis” die door de boom werd gesymboliseerd?

17 „Deze kennis is een voorrecht dat God zichzelf voorbehoudt en dat de mens, door te zondigen, zich toeëigent, [Genesis] 3:5, 22. Ze heeft derhalve geen betrekking op alwetendheid, welke hoedanigheid de gevallen mens niet bezit; evenmin heeft ze betrekking op moreel onderscheidingsvermogen, want hierover beschikte de niet-gevallen mens reeds en God kon deze eigenschap niet aan een met verstand begaafd schepsel weigeren. Ze heeft betrekking op het vermogen om zelf te beslissen wat goed en wat kwaad is en dienovereenkomstig te handelen, het aanspraak maken op volledige morele onafhankelijkheid, waardoor men weigert zijn status als een geschapen wezen te erkennen. De eerste zonde was een aanval op Gods soevereiniteit, een zonde van trots.”

18. (a) Waarvan was de boom een symbool? (b) Indien een volmaakt mens zou zondigen door van de „boom der kennis” te eten, welke beslissing zou hij dan eerst nemen?

18 De boom was feitelijk een symbool van de grens — de demarcatielijn — of de limiet van ’s mensen juiste terrein. Het was goed en juist, ja, onontbeerlijk, dat God Adam op de hoogte stelde van die grens. Zou een volmaakt mens van die boom eten, dan zou hij dit doen met de weloverwogen instemming van zijn wil. Er zou door te kennen worden gegeven dat hij van tevoren het besluit had genomen dat hij zich niet langer aan Gods heerschappij zou onderwerpen, maar zijn eigen gang zou gaan, door te doen wat volgens zijn eigen beslissingen „goed” of „kwaad” was.

GODS SOEVEREINITEIT UITGEDAAGD

19. Wat bracht Adam, in overeenstemming met het beginsel in Romeinen 1:28, door zijn opzettelijke zonde over zichzelf en zijn kinderen?

19 De mens sloeg dus een weg van onafhankelijkheid aan God in. God beknotte Adam niet in de uitoefening van zijn vrije wil. Maar Adams verkeerde keus bracht hem en zijn kinderen in allerlei moeilijke, door de mens niet op te lossen problemen. — Romeinen 1:28.

20. Hoe werd er door Adams verkeerde daad een vraag opgeworpen waarbij de gehele mensheid betrokken was?

20 Bovendien was er meer bij de kwestie betrokken dan louter de opstand van Adam en zijn vrouw. Door de opstand van de aardse zoon van God werd de vraag opgeworpen: Zou ook maar iemand in Gods aardse gezin, met gebruikmaking van zijn vrije wil, verkiezen loyaal aan Gods heerschappij te zijn, en zou ook maar iemand onder druk, of onder de verleiding om door ongehoorzaamheid iets voor zichzelf te verwerven, loyaal aan God blijven? Derhalve zou de rechtschapenheid, de getrouwheid, van iedere man en vrouw die tot bestaan gebracht zou worden, een kwestie van twijfel zijn in de geest van al Gods schepselen in hemel en op aarde.

21. Welke strijdvraag, die van nog veel groter belang was dan de kwestie van menselijke rechtschapenheid, werd door de zonde van Adam opgeworpen?

21 Deze kwestie was echter bijkomstig of ondergeschikt aan een nog veel belangrijker kwestie — een uitdaging met betrekking tot de rechtmatigheid van Gods soevereiniteit of heerschappij — zoals geïllustreerd werd door ontwikkelingen die zich ongeveer 2500 jaar later voordeden. Een illustratie van de strijdvraag die erbij betrokken was, treffen wij aan in datgene wat gebeurde in het werkelijke leven van de man Job, waarover tot nut van ons een verslag werd bewaard.

22. Hoe toont het boek Job dat in werkelijkheid de rechtschapenheid en loyaliteit van ieder mens tot een geschilpunt werden gemaakt?

22 In het boek Job wordt onthuld dat een hemelse engel van God de promotor van de uitdaging was. Hij verscheen voor de Allerhoogste en beschuldigde Gods toegewijde dienstknecht Job op onbeschaamde wijze, door te zeggen dat diens loyaliteit jegens God uitsluitend op zelfzucht gebaseerd was. God stond deze geestenzoon toe Job met grote tegenspoed te beproeven. Zelfs hoewel Job onder de beproeving getrouw bleek te zijn, beschuldigde de opstandeling de getrouwe Job er toch nog van dat hij een slecht hart had. Jehovah zei tot hem: „Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad? Zelfs nu nog houdt hij vast aan zijn rechtschapenheid [onberispelijkheid, getrouwheid aan God], hoewel gij mij tegen hem opzet om hem zonder reden te verzwelgen.” De engel antwoordde: „Huid ten behoeve van huid, en al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” — Job 2:2-5.

23. Waartoe leidde het voor Job dat hij onder zwaar lijden aan zijn getrouwheid vasthield?

23 God liet toe dat Job op de proef werd gesteld, wetend dat hij getrouw zou blijven. En in werkelijkheid was Job niet de verliezer door een tijdje lijden te ondergaan. Want aan het einde van de beproeving beloonde God Job met meer dan hij ooit voordien had gehad, terwijl er zelfs 140 jaar aan zijn leven werd toegevoegd. — Job 42:12-16; vergelijk Hebreeën 11:6.

24. (a) Wie was in werkelijkheid de aanstichter en promotor van de opstand tegen God? (b) Waren Adam en Eva derhalve te verontschuldigen?

24 Dit kijkje met betrekking tot datgene wat er in de onzichtbare hemel gebeurde, helpt ons in te zien wat de werkelijke reden is waarom God het kwaad heeft toegelaten. De uitdagende engel, bekend als Satan de Duivel, was in werkelijkheid de aanstichter van de opstand. Niettemin ging het eerste mensenpaar, dat partij koos voor Satan toen hij de uitdaging voor het eerst lanceerde, moedwillig de verkeerde weg op, zonder dat zij hier een verontschuldiging voor hadden.

25, 26. (a) Was het unfair van God dat hij Adam aan een aanval van Satan de Duivel blootstelde, die het op Adams loyaliteit jegens God gemunt had? (b) Hoe kan Satan hebben geredeneerd toen hij zijn aanval eerst tegen Eva richtte?

25 God had Adam al het noodzakelijke onderricht en elke gelegenheid gegeven om volkomen loyaal jegens God te kunnen blijven, want God zou een dienstknecht van Hem nooit blootstellen aan een aanval waartegen hij geen verdediging had (1 Korinthiërs 10:13). Dientengevolge had Adam, die volkomen vrij was om zijn wil aan te wenden, pal kunnen blijven staan en zich loyaal en getrouw kunnen betonen. Er waren geen buiten zijn macht liggende factoren die hem tot zonde zouden brengen, zoals dit tegenwoordig met de onvolmaakte mensheid het geval is. Hij zondigde volkomen opzettelijk en moedwillig.

26 Niettemin zocht Gods tegenstander, de opstandige geestenzoon, een gelegenheid om opstand in het universum in te voeren. Hij wilde Adam en Eva als werktuigen gebruiken om zijn uitdaging met betrekking tot Gods heerschappij te bevorderen. Het bijbelse verslag vertelt ons hoe hij zijn aanval eerst tegen de vrouw richtte. Satan had het vertrouwen dat hij, wanneer hij Eva eenmaal in zijn macht had, grote druk op Adam zou kunnen uitoefenen.

OPSTAND TEGEN GOD

27. Hoe weten wij dat, alhoewel een slang tot Eva sprak, de slang in werkelijkheid slechts het werktuig van de Duivel was?

27 Hoe werd de uitdaging met betrekking tot Gods heerschappij die Satan in gedachten had, werkelijk gelanceerd? Het bijbelse verslag vermeldt dat een dier van het veld, een slang, tot Eva sprak. Natuurlijk kan een dier niet uit zichzelf spreken. In werkelijkheid was Satan de Duivel de spreker, die zich van de slang bediende. Omdat hij op deze bedrieglijke wijze te werk ging en zich van de slang bediende, noemde God hem „de oorspronkelijke slang [bedrieger]” (Openbaring 12:9). Jezus wees erop dat Satan de aanstichter van de uitdaging met betrekking tot Gods soevereiniteit was toen hij zei dat de Duivel „de vader van de leugen” en een doodslager was vanaf de tijd dat hij zijn opstandige loopbaan in Eden begon (Johannes 8:44). Het bijbelse bericht over deze eerste leugen en de opstand luidt als volgt:

28. (a) Hoe werd, volgens het verslag in Genesis 3:1-5, door Satans vraag aan Eva geïmpliceerd dat God haar iets had onthouden waar zij recht op had? (b) Blijkt uit het verslag dat Eva op de hoogte was van Gods wet waarin het eten van de „boom der kennis” werd verboden?

28 „De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van alle wilde dieren van het veld, die Jehovah God had gemaakt. Ze zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’ Hierop zei de vrouw tot de slang: ’Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. Maar wat het eten van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: „Gij moogt daarvan niet eten, neen, gij moogt ze niet aanraken, opdat gij niet sterft.”’ Hierop zei de slang tot de vrouw: ’Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.’” — Genesis 3:1-5.

29, 30. Hoe beschouwde Eva de vrucht van de „boom der kennis” voordat Satan loog, en hoe bezag zij deze na de leugen?

29 Vóór die tijd had de vrouw het uitdrukkelijke gebod om niet van de „boom der kennis” te eten, waarnaar de slang verwees, gehoorzaamd. Zij had allerlei voedsel om te eten en kende geen gebrek. Zij begreep dat het eten van de boom slechte gevolgen zou hebben. Niet dat de vrucht vergiftig was, maar God had gezegd dat op het eten ervan het doodsoordeel stond. Als een persoon nu in het bos bepaalde vergiftige planten ziet, of bepaalde bomen waarvan de vrucht gevaarlijk is om te eten, wordt hij er dan toe aangetrokken of bewogen ze aan te raken, te nemen en ervan te eten? Neen, die aantrekkingskracht is er niet. Zo was het ook met Eva. Maar door Satans leugen kreeg die boom nu aantrekkingskracht. Zij geloofde eerder zijn woorden, die gesproken werden door een slang, dan die van haar Schepper. Wij lezen:

30 „Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en at.” — Genesis 3:6.

EVA BEDROGEN

31. Hoe kan Eva hebben geredeneerd toen de slang tot haar sprak?

31 Waarom stond Eva niet verstomd, en waarom vluchtte zij niet toen de slang op verrassende wijze tot haar sprak? De bijbel zegt dit niet. Het is mogelijk dat zij de slang in de boom zag, en de bewegingen van de slang hebben misschien haar aandacht getrokken. Zij wist dat het een zeer omzichtig dier was. De slang leek dus misschien heel wijs, en toen ze sprak, scheen ze speciale wijsheid te bezitten.

32, 33. (a) Welke vrijheid dacht Eva door het eten van de vrucht te krijgen? (b) Hoe verloor Eva, door op haar echtgenoot vooruit te lopen, in werkelijkheid vrijheid?

32 Hoe dan ook, de via dit dier gesproken leugen overtuigde haar ervan dat zij niet zou sterven wanneer zij van de vrucht zou eten. In plaats daarvan geloofde zij dat zij speciale vermogens zou verwerven — om als God te zijn, vrij en onafhankelijk om zelf te beslissen welke handelwijze zij zou volgen. Zij zou van niemand afhankelijk of aan niemand onderworpen zijn. Stellig onttrok zij zich aan de onderworpenheid aan haar man, die haar Gods gebod had bekendgemaakt. Zij ging haar eigen gang en nam van de vrucht zonder hem te raadplegen.

33 Daarom beklemtoonde de apostel Paulus de belangrijkheid van onderworpenheid van de zijde van de christelijke vrouw. Hij wees erop dat Eva, door te denken dat zij absolute onafhankelijkheid verwierf, in werkelijkheid precies het tegenovergestelde deed en zich de grootste moeilijkheden op de hals haalde. Zij trachtte datgene te doen waarvoor zij niet geschikt was. Paulus zei: „Adam [werd] niet bedrogen, maar de vrouw werd grondig bedrogen en geraakte in overtreding.” 1 Timótheüs 2:11-14.

ADAMS GEBREK AAN GELOOF

34, 35. (a) Waarom kwam Adam in opstand, daar hij niet werd bedrogen? (b) Waarom was het probleem dat door Eva’s zonde werd opgeworpen, voor Adam groter dan de problemen waarmee hij dagelijks te maken had in verband met het verzorgen van de Hof van Eden, en hoe gaf hij blijk van een zwak geloof?

34 Wat bewoog Adam ertoe zich bij zijn vrouw in de opstand aan te sluiten, daar hij immers niet werd bedrogen? Hij liet zijn verlangen naar zijn vrouw, Eva, de voorrang hebben boven zijn verhouding tot God. Toen hij zijn vrouw zag, nam hij derhalve de vrucht van haar aan. — Genesis 3:6.

35 De bijbel vermeldt niet welk gesprek er tussen Adam en Eva plaatsvond. Maar hier werd hem plotseling een zeer ernstig probleem ’in de schoot’ geworpen. Adam had misschien wel het hoofd geboden aan problemen in verband met zijn heerschappij over de dieren en het bebouwen van de hof, maar deze situatie met Eva was iets wat regelrecht zijn hart raakte en waardoor zijn loyaliteit op de proef werd gesteld. Hij heeft zich misschien afgevraagd: ’Waarom moet zo iets mij zo plotseling en als een schok midden in een gelukkig leven overkomen? Waarom heeft God dit laten geschieden?’ Zijn geloof in God werd op de proef gesteld. Hij had blijk moeten geven van een superieure liefde voor God. Hij had moeten weten dat God hem terzijde zou staan. — Psalm 34:15.

36, 37. (a) Hoe bleek dat het Adam niet alleen aan geloof ontbrak, maar dat hij zich bovendien trachtte vrij te pleiten? (b) Maar was hij volledig verantwoordelijk voor zijn opstand?

36 Stellig zou God voor zijn zoon Adam hebben gezorgd indien Adam zich loyaal had betoond. Hij zou alles tot volledig geluk van Adam hebben opgelost. (Vergelijk Psalm 22:4, 5.) Maar Adam bleef in gebreke dit geloof te oefenen. Bovendien trachtte hij zich te verontschuldigen, door te zeggen: „De vrouw, die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.” — Genesis 3:12.

37 Door het antwoord waarmee Adam zich trachtte vrij te pleiten, wierp hij de schuld op de vrouw. Maar Adam was volledig verantwoordelijk, en als het hoofd van zijn gezin handelde God ook rechtstreeks met hem. Hij was te laken. In werkelijkheid volgde Adam de handelwijze die in Jakobus 1:13-15 beschreven wordt:

38. Hoe wordt in Jakobus 1:13-15 het proces beschreven waardoor de volmaakte mensen Adam en Eva tot zonde vervielen?

38 „Laat niemand, wanneer hij wordt beproefd, zeggen: ’Ik word door God beproefd.’ Neen, want met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand. Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.”

HET GEHELE MENSENGESLACHT SCHADE BEROKKEND

39. (a) In welk opzicht stierf Adam „op de dag” dat hij zondigde? (Genesis 2:17) (b) Hoe werd Adam, doordat hij geestelijk te gronde was gericht, ook in fysiek opzicht aangetast, en welke invloed had dit ook op zijn kinderen?

39 Adam werd daardoor een zondaar. Volgens de betekenis van het Hebreeuwse woord voor „zondigen”, ’miste hij het doel’. Hij kon niet langer aan volmaakte maatstaven voldoen. Op die dag stierf hij niet alleen in geestelijk opzicht, maar begon hij ook in fysiek opzicht te sterven. Adam had nu een gebrek, een morele zwakheid die hem ook in fysiek opzicht aantastte, want „de angel die de dood veroorzaakt, is de zonde” (1 Korinthiërs 15:56). Daar Adam geestelijk te gronde was gericht, was de evenwichtige werking van zijn geestvermogens aangetast, en dit droeg ertoe bij dat zijn fysieke lichaam werd aangetast en achteruitging. Adam moest sterven (Genesis 3:19). Hij kon noch volledige morele kracht noch volledige fysieke kracht aan zijn kinderen doorgeven, aangezien hij deze zelf niet langer bezat. Dientengevolge ’hebben allen gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods’, die Adam eens in zijn volmaaktheid had weerspiegeld. — Romeinen 3:23.

40. (a) Waarom werd Adam, nadat hij had gezondigd, door Jehovah God uit de Hof van Eden gezet? (b) Welke soortgelijke handelwijze wordt thans door christelijke gemeenten gevolgd, zoals in 1 Korinthiërs 5:11-13 wordt getoond?

40 Daar Adam een zondaar was, had hij er geen recht op zich nog langer in omgang met Jehovah God te verheugen. Hij had er geen recht op nog langer in de paradijstuin te leven. God sprak toen klaarblijkelijk tot zijn eerstgeboren hemelse Zoon. Deze Zoon was door Jehovah bij het scheppingswerk gebruikt (Kolossenzen 1:13, 15, 17). Jehovah zei: „’Zie, de mens is als een van ons geworden wat het kennen van goed en kwaad betreft, en nu, opdat hij niet zijn hand uitsteekt en werkelijk ook van de vrucht van de boom des levens neemt en eet en leeft tot onbepaalde tijd —’ Daarop zette Jehovah God hem uit de tuin van Eden om de aardbodem te bebouwen, waaruit hij genomen was” (Genesis 3:22, 23). Evenzo gebiedt de Schrift in deze tijd dat een slecht of immoreel persoon die onberouwvol is, uitgesloten en van de omgang met de christelijke gemeente afgesneden moet worden. — 1 Korinthiërs 5:11-13.

41. Kan wie maar ook al zijn slechte daden wijten aan het feit dat iedereen zwakheid heeft geërfd? (Romeinen 3:23; 5:12)

41 Waartoe leidde dit alles voor het mensengeslacht? Het leidde tot overgeërfde zwakheid. En toch kan niemand alle slechte dingen die hij doet, terecht hieraan wijten, want in werkelijkheid kunnen allen moedwillig zondigen en dragen zij aldus individuele verantwoordelijkheid. De zonde heeft zich in het mensengeslacht vermenigvuldigd, zodat duidelijk aan het licht is getreden hoe uitermate slecht de zonde wel is — met alle ermee gepaard gaande smart en droefheid. De zonde heeft als een koning over de mensheid geregeerd, en heeft bijna alle gedachten en handelingen beïnvloed; er bestaat een ingewortelde zelfzucht. — Romeinen 5:14.

GODS REACTIE OP DE UITDAGING

42. (a) Wat werd met betrekking tot Gods heerschappij of soevereiniteit uitgedaagd? (b) Wat was de bewering of het argument van de Duivel in verband hiermee?

42 Gelukkig heeft God wegens zijn onverdiende goedheid en zijn liefde jegens het mensengeslacht, de mensheid niet in de steek gelaten zodat ze voorgoed zou uitsterven. Sta er echter eens bij stil in welke positie God werd geplaatst: Zijn heerschappij, zijn soevereiniteit, werd uitgedaagd met betrekking tot de rechtmatigheid en rechtvaardigheid ervan, en of deze hem wel toekwam. Volgens de Duivel regeerde Jehovah niet door middel van liefde. Hij beweerde dat de reden waarom Gods met verstand begaafde schepselen gehoorzaam waren, niet was dat zij Gods heerschappij liefhadden en er volledig de voorkeur aan gaven. Neen, hij was van oordeel dat Gods soevereiniteit slechts door anderen werd ondersteund omdat Hij degenen die Hem gehoorzaamden, met goede dingen overlaadde — dat Hij in werkelijkheid door een vorm van omkoperij regeerde (Job 1:9-11). Bovendien bracht de Duivel de beschuldiging in dat God Zijn schepselen iets onthield waar zij recht op hadden. Hiertoe behoorde onder andere de volledige, afgescheiden onafhankelijkheid van Hem, het recht om naar eigen goeddunken te handelen. — Genesis 3:5.

43. Waarom heeft de Almachtige God de Duivel niet op staande voet vernietigd, maar heeft hij het kwaad een tijdlang toegelaten?

43 God wist dat zijn heerschappij juist was. Hij had de Duivel op staande voet kunnen vernietigen. Maar hiermee zou de strijdvraag die was opgeworpen, niet zijn opgelost. Want door Satans uitdaging, die door Adam en Eva was ondersteund, werden niet alleen Gods naam en heerschappij belasterd, maar daardoor werd ook een schaduw geworpen op de naam van ieder met verstand begaafd schepsel in het universum. Ter wille van zijn eigen naam als koning en ter wille van heel zijn gezin van getrouwe personen die destijds leefden en in de toekomst nog zouden leven, heeft God het kwaad derhalve gedurende een beperkte tijd toegelaten.

44. (a) Waar zouden wij die leven, thans zijn indien God Adam en Eva onmiddellijk ter dood had gebracht? (b) Welk vertrouwen had God in de mensen die nog geboren zouden worden, en is dit vertrouwen gerechtvaardigd gebleken?

44 Indien God Adam en Eva terstond ter dood had gebracht, zou niemand van ons die op aarde leven, ooit zijn geboren. God wist dat ook al waren Adam en Eva de slechte weg opgegaan, dit niet met al hun nakomelingen het geval zou zijn. Velen zouden God dienen, in weerwil van al de beproevingen die de Duivel over hen zou kunnen brengen. God stond Satan daarom toe als een vogelvrij verklaarde te blijven bestaan, en hij stond Adam en Eva toe kinderen voort te brengen. Velen van hun nakomelingen hebben zich getrouw betoond, zoals door het bijbelse bericht wordt getuigd. — Hebreeën, hoofdstuk 11.

45. (a) Wie heeft, doordat God het kwaad heeft toegelaten, het langst geleden? (b) Wie hebben er in werkelijkheid voordeel van getrokken dat God het kwaad een tijdlang heeft toegelaten?

45 Ondanks de ongunstige toestanden vindt het merendeel van de mensheid het in elk geval toch fijn te leven. In werkelijkheid zijn er maar weinig mensen die gedurende meer dan een betrekkelijk gering aantal jaren van hun leven lijden ondergaan. Ondanks ontberingen zijn de meeste mensen dus blij dat zij geboren zijn. Jehovah God heeft deze slechte dingen echter gedurende ongeveer 6000 jaar getolereerd en heeft al die tijd kwaad en lijden gadegeslagen. Als een Vader van zijn universele gezin heeft dit hem bedroefd. (Vergelijk Psalm 78:40.) Hij had de macht om op elk willekeurige tijdstip een eind aan het kwaad te maken, maar hij heeft zich hier met een bepaalde bedoeling van weerhouden, niet in zijn eigen persoonlijke belang, maar in het huidige en eeuwige belang van met verstand begaafde schepselen van het universum (Lukas 18:7, 8; Job 35:6-8). Zowel de wereldgeschiedenis als de bijbel geven te kennen dat de strijdvraag binnenkort volledig beslecht zal worden.

46. Welk nut zal het afwerpen dat de strijdvraag inzake Gods heerschappij volledig is getoetst, ook al heeft dit ongeveer 6000 jaar geduurd?

46 Er was een wettelijke reden voor waarom God zo handelde. Wanneer een rechtszaak bijvoorbeeld voor het Hooggerechtshof van het land is gebracht en daar afgehandeld en volledig beslecht is, vormt de beslissing van het Hooggerechtshof een precedent op grond waarvan diezelfde kwestie in alle latere voorvallen beslecht kan worden. Insgelijks zal deze universele strijdvraag, die in het Hooggerechtshof van de hemel beslecht is, als een precedent dienen. Nooit meer zal er worden toegelaten dat het kwaad, en het daarmee gepaard gaande lijden, het universum verstoort. In Daniël 7:9, 10 wordt ons een blik in Jehovah’s Gerechtshof vergund.

47. Waarin heeft God, behalve dat hij de universele strijdvraag inzake de rechtmatigheid van zijn soevereiniteit oplost, nog meer voorzien?

47 God heeft kwaad en lijden derhalve toegestaan ten einde de strijdvraag inzake zijn universele soevereiniteit op te lossen. En met de oplossing van de strijdvraag heeft God tevens een voorziening getroffen om het mensengeslacht uit zijn droeve toestand te verlossen. Door deze voorziening zal alle schade die is aangericht doordat de zonde als koning over het mensengeslacht heeft geregeerd, worden uitgewist. Hoe God deze voorziening heeft getroffen, is het interessante onderwerp dat wij in hoofdstuk 6 zullen beschouwen.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 51]

Door onderricht van God leerde Adam hoe hij heerschappij over de dieren moest oefenen

[Illustratie op blz. 63]

Wanneer een rechtszaak billijk is onderzocht, vormt de beslissing een precedent. Insgelijks zal de beslechting van de universele strijdvraag in het hooggerechtshof van de hemel, de gehele schepping tot voordeel strekken