Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Aambeien

Aambeien

Hemorroïden; zwellingen van de aders aan de anus, veelal gepaard gaande met bloedingen. Deze dikwijls pijnlijke kwaal ontstaat door vaatgezwellen onder het slijmvlies van de endeldarm, ofwel binnen de uitwendige sluitspier (inwendige aambeien), of aan de buitenzijde ervan (uitwendige aambeien), of beide.

Aambeien behoorden tot de kwalen die de Israëlieten, zoals Jehovah had gewaarschuwd, zouden krijgen wanneer zij ongehoorzaam waren (De 28:15, 27). Hij sloeg de Filistijnen van Asdod en zijn onderhorige gebieden, en Gath en Ekron met aambeien toen de heilige Ark in hun bezit was. — 1Sa 5:6-12.

Het Hebreeuwse woord ʽofa·limʹ, dat in 1 Samuël 5:6 met „aambeien” (NW; PC), „builen” (NBG), „gezwellen” (SV; WV) en „pestbuilen” (LV; OB) is weergegeven, duidt op ronde zwellingen of opzettingen, hemorroïden of gezwellen aan de anus. In 1 Samuël 6:11, 17 in de masoretische tekst worden deze zwellingen, waarmee de Filistijnen werden geslagen, aangeduid als techo·rimʹ, wat „gezwellen” betekent. Op alle zes de plaatsen waar het woord ʽofa·limʹ (aambeien) in de bijbel voorkomt, voorzagen de joodse masoreten het van de klinkertekens voor techo·rimʹ (gezwellen) en zetten deze laatste term in de marge opdat het in plaats van ʽofa·limʹ gelezen zou worden.

De vijf Filistijnse asvorsten stuurden de Ark naar Israël terug met een voor Jehovah bestemd schuldoffer dat gedeeltelijk uit vijf gouden aambeien bestond, dat wil zeggen afbeeldingen van hun zwellingen (1Sa 6:4, 5, 11, 17). Iets soortgelijks hebben bepaalde volken uit de oudheid gedaan (vooral de Grieken en de Romeinen), doordat zij replica’s van de zieke lichaamsdelen aan hun goden aanboden om een genezing af te smeken of om hun dankbaarheid voor een vermeende genezing tot uitdrukking te brengen.

Aangezien springmuizen het land vernielden (1Sa 6:5), zijn sommige geleerden van mening dat de Filistijnen leden aan de builenpest, een dodelijke infectieziekte, die met symptomen als koorts, koude rillingen, uitputting en pijnlijke zwelling van de lymfklieren gepaard gaat. Deze plaag wordt voornamelijk overgebracht door beten van vlooien die voordien een geïnfecteerde rat of een ander stervend of reeds dood geïnfecteerd knaagdier hebben gebeten.

Er ontstond „een dodelijke verwarring” in de stad nadat de Ark in Ekron was gebracht, waar ’de mannen die niet waren gestorven, met aambeien waren geslagen’ (1Sa 5:10-12). Afbeeldingen van zowel aambeien als springmuizen worden genoemd in 1 Samuël 6:4, waar staat dat de Filistijnse priesters en waarzeggers zeiden: „Elkeen van u en uw asvorsten heeft onder dezelfde gesel te lijden.” Maar dit kan enkel betekenen dat de hele natie, de asvorsten alsook het volk in het algemeen, onder een zelfde rampspoed, „dezelfde gesel”, te lijden had, en hoeft er niet noodzakelijkerwijs op te duiden dat de knaagdieren en de aambeien bij één epidemische ziekte of plaag betrokken waren. De bijbel schijnt er alleen op te wijzen dat de springmuizen de planten in heel Filistea vernietigden en aldus het land vernielden, en zegt niet uitdrukkelijk dat ze de dragers waren van de infectieziekte waarmee Jehovah de Filistijnen sloeg.