Abdi
(A̱bdi) [verkorte vorm van Abdiël].
1. Een leviet uit het huis van Merari. Hij was de vader van Kisi en vermoedelijk een tijdgenoot van Saul, die regeerde van 1117 tot 1078 v.G.T. — 1Kr 6:31, 33, 39, 44.
2. Eveneens een leviet uit het huis van Merari. Hij was de vader van Kis (2Kr 29:12). Omdat de namen van hun zonen zo op elkaar lijken, worden deze en de bovengenoemde Abdi in sommige bijbelse woordenboeken beschreven als één en dezelfde persoon. Maar het feit dat Kis, de zoon van deze tweede Abdi, in de tijd van koning Hizkia leefde, zo’n 250 jaar na Davids tijd, maakt die conclusie onlogisch. Deze tweede Abdi was vermoedelijk een tijdgenoot van de koningen Jotham en Achaz, die regeerden van 777 v.G.T. tot omstreeks 746 v.G.T.
3. Een man uit de familie van Elam, die in de tijd na de ballingschap leefde (Ezr 10:26). Hij behoorde tot de Israëlieten die zich buitenlandse vrouwen hadden genomen maar die hen naar aanleiding van Ezra’s vermaning — toen deze in het 7de jaar van koning Artaxerxes (Longimanus) (468 v.G.T.) naar Jeruzalem was teruggekeerd — wegzonden. — Ezr 7:8; 10:1-4, 10-12, 26, 44.