Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Abdon

Abdon

(A̱bdon) [van een grondwoord dat „dienaar” of „knecht” betekent].

1. Een rechter, de zoon van Hillel, de Pirathoniet uit Efraïm (Re 12:13-15). Volgens Josephus (De joodse oudheden, V, vii, 15) werd zijn achtjarige bestuur gekenmerkt door vrede, en ook het bijbelse verslag maakt geen melding van oorlogen gedurende die periode. Abdons veertig zonen en dertig kleinzonen reden allen „op zeventig volwassen ezels”, wat in die tijd een teken van aanzienlijke rijkdom en hoge waardigheid was. Aan het einde van zijn rechterschap werd Abdon in zijn geboorteland Efraïm begraven.

Sommigen brengen Abdon in verband met „Bedan”, die in 1 Samuël 12:11 wordt genoemd; het is echter waarschijnlijker dat Bedan dezelfde is als Barak, wiens naam zowel in de Griekse Septuaginta als in de Syrische Pesjitta in deze schriftplaats voorkomt.

2. Een Benjaminiet, de eerstgeboren zoon van Jeïël en blijkbaar een broer van Ner, de grootvader van Saul. — 1Kr 8:29, 30; 9:35, 36, 39.

3. Een beambte aan het hof van koning Josia (2Kr 34:20), in 2 Koningen 22:12 Achbor genoemd. — Zie ACHBOR nr. 2.

4. Een zoon van Sasak uit de stam Benjamin; een van de hoofden die in Jeruzalem woonden. — 1Kr 8:23-28.

5. Een van de vier steden in het gebied van Aser die aan de levieten uit de familie van Gerson (Gersom) werden gegeven (Joz 21:27-31; 1Kr 6:71-75). Het is waarschijnlijk Khirbet ʽAbdeh (Tel ʽAvdon), ongeveer 6 km ten O van Achzib. Deze plaats ligt aan de N-kant van de Wadi Qarn (Nahal Keziv) en aan de voet van de heuvels van Galilea en derhalve dicht bij het N-einde van de Vlakte van Aser.