Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Abia

Abia

(Abi̱a) [Mijn vader is Jehovah].

In 2 Koningen 18:2 komt deze naam in de verkorte vorm Abi voor. Een andere variant is Abiam, die in de masoretische tekst in 1 Koningen 14:31 en 15:1, 7, 8 te vinden is. In ongeveer twaalf Hebreeuwse handschriften en in de Bombergiana, de door Jakob ben Chajim bewerkte Hebreeuwse bijbel (1524/1525), wordt de naam in 1 Koningen 14:31 echter met „Abia” weergegeven.

1. Een kleinzoon van Benjamin; van de negen zonen van Becher wordt hij op de zevende plaats genoemd. — 1Kr 7:8.

2. Volgens de masoretische tekst de vrouw van Hezron, een kleinzoon van Juda bij zijn schoondochter Tamar. Deze Abia kan de moeder van Ashur, de vader van Tekoa, zijn geweest. — 1Kr 2:4, 5, 24; zie HEZRON nr. 2.

3. De tweede zoon van de profeet Samuël; samen met zijn oudere broer Joël werd hij door zijn bejaarde vader in Berseba tot rechter over Israël aangesteld. Omdat zij het recht bogen, steekpenningen aannamen en door afpersing onrechtvaardige winst maakten, eisten de oudere mannen van Israël dat Samuël een koning zou aanstellen om over hen te heersen. — 1Sa 8:1-5; 1 Kr 6:28.

4. Een priesterlijke nakomeling van Aäron; in de dagen van koning David werd hij als hoofd van een van de vaderlijke huizen van Israël erkend. David verdeelde de priesterschap in 24 afdelingen, die elk om de zes maanden een week dienst moesten verrichten in het heiligdom. Het vaderlijk huis van Abia werd door het lot aangewezen om de achtste afdeling te leiden en daarna stond deze als „de afdeling van Abia” bekend (1Kr 24:3-10; Lu 1:5). Zo wordt er gezegd dat de priester Zacharias, de vader van Johannes de Doper, tot „de afdeling van Abia” behoorde.

5. Een van Rehabeams 28 zonen, ook Abiam genoemd, die de tweede koning van het tweestammenrijk Juda werd en van 980 tot 978 v.G.T. regeerde (1Kon 14:31–15:8). Zowel van vaders- als van moederskant was hij een nakomeling van koning David, en in de koninklijke geslachtslijn van Jezus Christus was hij de zestiende generatie vanaf Abraham (1Kr 3:10; Mt 1:7). Van alle achttien vrouwen en zestig bijvrouwen die Rehabeam had, hield hij het meest van Maächa (in 2 Kronieken 13:2 Michaja genoemd), de kleindochter van Absalom, en zij werd meer begunstigd dan de andere doordat haar zoon Abia, ook al was hij niet Rehabeams eerstgeboren zoon, als troonopvolger werd uitgekozen. — 2Kr 11:20-22.

Met de troonsbestijging van Abia in het 18de jaar van koning Jerobeam I van Israël laaiden de vijandelijkheden tussen het noordelijke en het zuidelijke koninkrijk weer op en kwam het tot een oorlog. Tegenover Juda’s keurleger van 400.000 sterke krijgslieden stonden 800.000 strijders van Jerobeam in slagorde opgesteld. Door zo’n overmacht geenszins afgeschrikt, richtte Abia zich in een vurige rede tot Jerobeams menigte. Hij veroordeelde hun afgodische kalveraanbidding en herinnerde hen eraan dat Jehovah met David een verbond voor een nimmer eindigend koninkrijk had gesloten. „Bij ons staat de ware God aan de spits”, verklaarde Abia, „strijdt [daarom] niet tegen Jehovah . . ., want gij zult niet succesvol blijken te zijn”. — 2Kr 12:16–13:12.

In de hevige strijd die volgde, werd Jerobeams aanval uit de hinderlaag door goddelijk ingrijpen verijdeld. Een half miljoen van zijn manschappen sneuvelden en zo werd zijn militaire macht gebroken. Zelfs de stad Bethel, waar een van de verfoeilijke gouden kalveren was opgericht en waar een afvallige priesterschap was geïnstalleerd, werd ingenomen. Dit alles geschiedde omdat Abia ’op Jehovah had gesteund’ (2Kr 13:13-20). Niettemin bleef Abia in de zonden van zijn vader Rehabeam wandelen door toe te laten dat de hoge plaatsen, de heilige zuilen en zelfs de mannelijke tempelprostitués in het land bleven bestaan. „Zijn hart bleek niet onverdeeld met Jehovah, zijn God, te zijn” (1Kon 14:22-24; 15:3). Hij had 14 vrouwen en 38 kinderen. Bij zijn dood werd hij door zijn zoon Asa opgevolgd. — 2Kr 13:21; 14:1.

6. De zoon van koning Jerobeam I van Israël; Abia stierf op jeugdige leeftijd tengevolge van een oordeel van Jehovah. Toen Jerobeam afvallig werd, begon zijn huis geteisterd te worden door tegenspoed, waartoe ook de ongeneeslijke ziekte van de jonge Abia behoorde. Daarop gelastte Jerobeam zijn koningin zich te vermommen en zond haar naar de bejaarde en blinde profeet Ahia te Silo om hem te raadplegen. Maar Jehovah kan niet worden misleid. Bij monde van zijn profeet Ahia verklaarde Jehovah dat Hij de mannelijke erfgenamen van Jerobeam zou uitroeien „net zoals men de drek opruimt totdat er niets meer van over is” (1Kon 14:10; 15:25-30). Abia was echter de enige nakomeling van Jerobeam die een eervolle begrafenis kreeg „omdat in hem iets goeds jegens Jehovah” was gevonden. — 1Kon 14:1-18.

7. De vrouw van koning Achaz van Juda en de moeder van koning Hizkia. Zij was de dochter van Zacharia. In 2 Koningen 18:2 komt haar naam in de verkorte vorm Abi voor. — 2Kr 29:1.

8. Een van de familiehoofden der priesters in de dagen van Zerubbabel en Jesua na de Babylonische ballingschap. Abia wordt genoemd onder de meer dan twintig „hoofden van de priesters en hun broeders” die met Zerubbabel naar Jeruzalem terugkeerden (Ne 12:1-7). Naar alle waarschijnlijkheid was hij aanwezig toen in het tweede jaar het fundament van de tempel werd gelegd en de priesterdiensten gereorganiseerd werden (Ezr 3:8-10). Een generatie later, in de dagen van Jojakim en Nehemia, werd de priesterlijke familie van Abia vertegenwoordigd door Zichri. — Ne 12:12, 17, 26.

9. Een priester, of de voorvader van een priester, die in de dagen van Nehemia deelnam aan het bezegelen van de „betrouwbare overeenkomst” of resolutie voor Jehovah (Ne 9:38–10:8). Indien hij, zoals sommigen opperen, dezelfde Abia was als de onder nr. 8 genoemde, zou hij over de 100 jaar zijn geweest.