Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Abisaï

Abisaï

(Abi̱saï) [misschien: Vader is (bestaat)].

De zoon van Davids zuster of halfzuster Zeruja; een broer van Joab en Asaël. — 2Sa 2:18; 1Kr 2:15, 16.

Abisaï genoot door zijn dapperheid meer onderscheiding dan de dertig sterke krijgslieden over wie hij als overste was aangesteld, en zijn reputatie evenaarde zelfs die van de drie sterkste mannen van David, want hij sloeg eens helemaal alleen 300 vijanden neer, maar „hij [reikte] niet tot het peil van de eerste drie”. — 2Sa 23:18, 19.

Abisaï steunde zijn oom David loyaal in al diens veldtochten, maar hij had de neiging impulsief en meedogenloos te zijn en moest soms ingetoomd worden. Toen hij bijvoorbeeld ’s nachts met David de legerplaats van Saul was binnengeslopen, zou hij, als David hem er niet van had weerhouden, de slapende Saul, „de gezalfde van Jehovah”, met diens eigen speer aan de grond hebben gespietst (1Sa 26:6-9). Tijdens de opstand van Absalom moest Abisaï er tweemaal van worden weerhouden Simeï, die de koning vervloekte, te onthoofden. David kon echter niet verhinderen dat Abisaï zich medeschuldig maakte aan de dood van Abner. — 2Sa 3:30; 16:9-11; 19:21-23.

Abisaï had bekendheid gekregen doordat hij de leiding had genomen bij het verslaan van 18.000 Edomieten en ook doordat onder zijn leiding de Ammonieten op de vlucht werden gedreven. Voorts werkte hij mee aan het neerslaan van de opstand van Seba, een nietswaardige Benjaminiet. Als Abisaï er niet geweest was, zou David gedurende zijn laatste strijd waarover een bericht staat opgetekend, door een Filistijnse reus zijn gedood. — 1Kr 18:12; 19:11-15; 2Sa 20:1, 6; 21:15-17.