Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Achab

Achab

(A̱chab) [Vaders broeder].

1. Zoon van Omri en een koning van het noordelijke koninkrijk Israël. Hij heeft vanaf omstreeks 940 v.G.T. 22 jaar in Samaria geregeerd. — 1Kon 16:28, 29.

Duldt valse aanbidding. Op het uiterst belangrijke gebied van de ware aanbidding heeft Achab een van de slechtste berichten opgebouwd. Niet alleen bleef de verontreinigde aanbidding van Jehovah door middel van Jerobeams gouden kalveren bestaan, maar door zijn vroege huwelijk met Izebel, de dochter van Ethbaäl, de koning van Sidon, werd Israël ook op ongekende schaal met de Baälaanbidding besmet. Josephus, die zich op de klassieke geschiedschrijver Menander beroept, duidt Ethbaäl aan als Ithobal (Tegen Apion, I, 18) en vertelt dat deze een priester van Astarte was voordat hij, na de koning te hebben vermoord, de troon besteeg.

Achab liet zich er door zijn heidense vrouw Izebel toe bewegen Baäl te aanbidden, een tempel voor Baäl te bouwen en een heilige paal ter ere van Asjera op te richten (1Kon 16:30-33). Het duurde niet lang of er waren 450 Baälsprofeten en 400 profeten van de heilige paal, die allen aan Izebels koninklijke tafel aten (1Kon 18:19). Ware profeten van Jehovah werden met het zwaard gedood, en het was slechts aan het optreden van de godvruchtige Obadja, die over Achabs huishouding ging, te danken dat 100 van hen in leven bleven doordat hij hen in grotten had verborgen, waar zij op water en brood leefden. — 1Kon 18:3, 4, 13; 19:10.

Als gevolg van het feit dat Achab zich tot de Baälaanbidding had gekeerd, werd hem door Elia aangekondigd dat er een ernstige droogte zou aanbreken, die volgens Lukas 4:25 en Jakobus 5:17 drie jaar en zes maanden duurde (1Kon 17:1; 18:1). Slechts op Elia’s woord zou er weer regen komen, en hoewel Achab in alle omliggende natiën en koninkrijken naar Elia zocht, bleef deze tot de vastgestelde tijd buiten zijn bereik (1Kon 17:8, 9; 18:2, 10). Achab probeerde nu Elia de schuld van de droogte en de hongersnood te geven. Maar Elia ontzenuwde deze beschuldiging door aan te tonen dat de werkelijke oorzaak de door Achab bevorderde Baälaanbidding was. Een op de top van de berg Karmel gehouden test bewees dat Baäl niet bestond, terwijl duidelijk werd aangetoond dat Jehovah de ware God is; de Baälsprofeten werden op bevel van Elia gedood, en kort daarop maakte een enorme stortregen een eind aan de droogte (1Kon 18:17-46). Achab keerde terug naar Jizreël en naar zijn vrouw, die hij over Elia’s optreden tegen de Baälaanbidding inlichtte. Daarop dreigde Izebel Elia te zullen doden, die toen naar de berg Horeb vluchtte. — 1Kon 19:1-8.

Bouwwerkzaamheden in de hoofdstad; overwinningen op Syrië. Men neemt aan dat tot Achabs bouwwerkzaamheden ook de voltooiing behoorde van de versterkingen van de stad Samaria, die naar de archeologen hebben vastgesteld uit drie enorm sterke, van buitengewoon vakmanschap getuigende muren bestonden. Opgravingen hebben het fundament van een rechthoekig paleis blootgelegd van ongeveer 90 × 180 m, omgeven met een muur van voortreffelijk hardstenen metselwerk. Er werden talloze ivoren plaketten gevonden, die ter versiering van meubelen en muurpanelen dienden, en die wellicht afkomstig zijn uit Achabs „ivoren huis”, dat in 1 Koningen 22:39 wordt genoemd. — AFB.: Deel 1, blz. 948; vgl. ook Am 3:15; 6:4.

De welvaart van de stad en de sterkte van haar positie werden spoedig op de proef gesteld toen Samaria door de Syriër Ben-Hadad II, die aan het hoofd stond van een coalitie van 32 koningen, werd belegerd. Aanvankelijk willigde Achab de eisen van de aanvaller gedwee in, daarna weigerde hij echter toe te stemmen in wat er feitelijk op neerkwam dat hij vrijwillig zijn paleis liet plunderen. Vredesonderhandelingen mislukten en op Gods aanwijzing volgde Achab een oorlogsstrategie waardoor de vijand werd overrompeld en afgeslacht, hoewel Ben-Hadad ontkwam. — 1Kon 20:1-21.

Ervan overtuigd dat Jehovah slechts een ’berggod’ was, keerde Ben-Hadad het jaar daarop met een even grote strijdmacht terug. Ditmaal trok hij niet op naar het bergland van Samaria, doch stelde hij zich in slagorde op in het over het algemeen vlakke tafelland bij Afek in het gebied van Manasse. (Zie AFEK nr. 5.) Het Israëlitische leger trok op naar het slagveld, maar vergeleken met het enorme Syrische legerkamp zag het er als „twee kleine geitenkudden” uit. Vol vertrouwen op Jehovah’s belofte dat hij zou laten zien dat zijn macht niet van geografische omstandigheden afhing, brachten Achabs strijdkrachten de vijand een verpletterende nederlaag toe (1Kon 20:26-30). Maar net als koning Saul het leven van de Amalekiet Agag spaarde, liet Achab Ben-Hadad in leven. Hij sloot een verbond met hem waarin werd overeengekomen dat de veroverde steden aan Israël teruggegeven zouden worden en er straten in Damaskus aan Achab toegewezen zouden worden, hetgeen kennelijk bedoeld was om er bazaars of markten te vestigen, teneinde Achabs commerciële belangen in die Syrische hoofdstad te behartigen (1Kon 20:31-34). Evenals Saul werd Achab hiervoor door Jehovah veroordeeld, waarbij toekomstige rampspoed voor hem en zijn volk werd voorzegd. — 1Kon 20:35-43.

De moord op Naboth en de gevolgen. Tijdens een drie jaar durende periode waarin er vrede heerste, richtte Achab zijn aandacht op het verkrijgen van de wijngaard van de Jizreëliet Naboth, een stuk land dat Achab erg graag wilde hebben omdat het grensde aan het terrein waarop zijn paleis stond. Toen Naboth op grond van Gods wet met betrekking tot de onschendbaarheid van erfelijke bezittingen weigerde het verzoek in te willigen, trok Achab zich gemelijk in zijn huis terug, waar hij met zijn gezicht naar de muur op zijn rustbed ging liggen en weigerde te eten. Toen de heidense Izebel de reden voor zijn neerslachtigheid vernam, zorgde zij er door middel van in Achabs naam geschreven brieven voor dat Naboth onder het voorwendsel God gelasterd te hebben, gedood werd. Toen Achab het begeerde stuk grond in bezit ging nemen, ontmoette hij Elia, die hem op vernietigende wijze als moordenaar aan de kaak stelde en hem openlijk veroordeelde als iemand die zichzelf had verkocht om op de voortdurende aansporing van zijn heidense vrouw goddeloosheid te bedrijven. Zoals de honden Naboths bloed hadden opgelikt, zo zou ook Achabs bloed door honden worden opgelikt, en Izebel zelf en Achabs nakomelingen zouden tot voedsel voor honden en aasvogels worden. Deze woorden misten hun uitwerking niet, en in diepe droefheid vastte Achab, in zakken gekleed, waarbij hij moedeloos neerzat of gedrukt heen en weer liep. Op grond hiervan werd hem een mate van barmhartigheid betoond met betrekking tot het tijdstip waarop de rampspoed over zijn huis zou komen. — 1Kon 21:1-29.

Achabs betrekkingen met Juda in het Z werden versterkt door een huwelijksverbintenis tussen zijn dochter Athalia en Joram, de zoon van koning Josafat (1Kon 22:44; 2Kon 8:18, 26; 2Kr 18:1). Tijdens een vriendschappelijk bezoek van Josafat aan Samaria wist Achab zich van zijn steun te verzekeren in een poging Ramoth-Gilead te heroveren op de Syriërs, die de voorwaarden van het door Ben-Hadad gesloten verbond kennelijk niet geheel waren nagekomen. Hoewel een groep valse profeten eenstemmig succes garandeerde, werd op Josafats aandringen de door Achab gehate profeet Michaja geroepen, die een onherroepelijke rampspoed voorzei. Achab gaf bevel Michaja gevangen te zetten en ging ondanks de waarschuwing tot de aanval over, hoewel hij zich uit voorzorg vermomde; hij werd echter toevallig door een pijl geraakt zodat hij langzaam stierf. Zijn lichaam werd naar Samaria gebracht om daar begraven te worden; en toen ’men de strijdwagen ging afspoelen bij de vijver van Samaria, likten de honden zijn bloed op’. Er is in Samaria, in de NW-hoek van het uitgestrekte paleisterrein, een groot aangelegd bassin opgegraven en dit kan de plaats zijn waar deze profetie in vervulling is gegaan. — 1Kon 22:1-38.

Moabitische en Assyrische inscripties. Er wordt gewag gemaakt van de herbouw van Jericho tijdens de regering van Achab, mogelijk als onderdeel van een programma om Israëls macht over Moab te versterken (1Kon 16:34; vgl. 2Kr 28:15). De Mesasteen, met de inscriptie van koning Mesa van Moab, spreekt over de overheersing van Moab door koning Omri en zijn zoon.

In Assyrische inscripties die de strijd te Karkar tussen Salmaneser III en een coalitie van twaalf koningen beschrijven, komt de naam A-ha-ab-bu als lid van de coalitie voor. Volgens de meeste geleerden gaat het hier om koning Achab van Israël; zie echter het artikel over SALMANESER nr. 1 voor bewijsmateriaal waardoor wordt aangetoond dat deze veronderstelling aan twijfel onderhevig is.

2. Een valse profeet onder de bannelingen in Babylon; de zoon van Kolaja. Jeremia voorzei dat deze immorele en leugenachtige profeet en zijn bondgenoot door Nebukadnezar in het vuur zouden worden geroosterd. — Jer 29:21-23.