Adna
(A̱dna) [Genot].
1. Een Judese legeroverste tijdens de regering van koning Josafat die het bevel voerde over 300.000 dappere, sterke krijgslieden en bovendien aan het hoofd stond van nog eens 480.000 manschappen onder bevel van de legeroversten Johanan en Amasia. Al dezen stonden in dienst van de koning te Jeruzalem. — 2Kr 17:13-16, 19.
2. Een Israëliet uit het vaderlijk huis van Pahath-Moab; hij behoorde tot degenen die erin toestemden de raad van de priester Ezra op te volgen om zich te reinigen en hun niet-Israëlitische vrouwen weg te zenden. — Ezr 10:30, 44.
3. Een priester behorend tot het vaderlijk huis van Harim ten tijde van de hogepriester Jojakim en van Nehemia alsook van de priester Ezra. — Ne 12:12-15, 26.