Adullam
(Adu̱llam).
Een tot Juda behorende stad in de vruchtbare laagvlakte of Sjefela, ongeveer halverwege tussen Bethlehem en Lachis (Joz 15:35). Ze wordt geïdentificeerd met Tell esh-Sheikh Madhkur (Horvat ʽAdullam), dat ongeveer 26 km ten WZW van Jeruzalem ligt. De oorspronkelijke naam schijnt bewaard te zijn gebleven in de naam van de nabijgelegen ruïnes van ʽId el-Ma (Miyeh). De plaats van het oude Adullam beheerst de Wadi es-Sur en de toegang vanaf dat deel van de Sjefela naar het binnenland van Juda, en was dus van strategische betekenis. De plaats is vooral bekend door „de grot van Adullam”, waarheen David voor koning Saul vluchtte. Er zijn talloze kalksteengrotten in dit gebied. — 2Sa 23:13.
Adullam was kennelijk een zeer oude stad. In de bijbel wordt ze voor het eerst genoemd in verband met Hira, „de Adullamiet”, die voordat Jakobs gezin naar Egypte verhuisde een metgezel van Juda werd (Ge 38:1, 2, 12, 20). Adullam behoorde tot de 31 kleine koninkrijken die zo’n 300 jaar later tijdens Jozua’s veroveringsveldtocht onderworpen werden (Joz 11:1-15; 12:15). Daarna werd Adullam, samen met andere steden van de Sjefela, door het lot aan Juda toegewezen. — Joz 15:33-35.
Toen David op zijn vlucht voor koning Saul aan de Filistijnse koning Achis van Gath ontkwam, zocht hij toevlucht in een grot van Adullam, waar zich uiteindelijk zo’n 400 man bij hem voegden (1Sa 22:1-5). Aangezien dit gebied zo’n 19 km ten WZW van Bethlehem lag, kan het voor David bekend terrein zijn geweest uit de tijd dat hij nog schaapherder was. Door de betrekkelijke ontoegankelijkheid schijnt de plaats geschikt te zijn geweest als vesting voor David. Nadat hij koning was geworden, gebruikte hij deze plaats als operatiebasis in zijn oorlogen tegen de Filistijnen. Van hier uit drongen de drie strijders Bethlehem binnen om voor David water uit de regenbak in die stad te bemachtigen. David weigerde echter het te drinken, omdat het hun bloed vertegenwoordigde, dat zij bij deze onderneming hadden geriskeerd. — 1Kr 11:15-19; 12:16; 2Sa 5:17, 18.
Adullam behoorde tot de vijftien steden die door Rehabeam van Juda werden versterkt (2Kr 11:5-12). Deze reeks van vestingsteden, die bescherming moesten bieden tegen aanvallen vanuit het W en Z, werden tijdens de regering van Hizkia door Sanheribs troepen onder de voet gelopen (732 v.G.T.) (2Kon 18:13). In de dagen van Nehemia wordt Adullam vermeld als een van de steden waar de gerepatrieerde joden, die uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd, zich weer vestigden. — Ne 11:30.