Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Afsnijding

Afsnijding

Wanneer in Israël het woord „afsnijding” werd gebruikt met betrekking tot een straf voor de overtreding van de Wet, betekende het de dood. Hoewel enkele rabbijnse geleerden geloven dat de afsnijding slechts inhield dat de desbetreffende persoon uit de gemeente van Israël werd gestoten, lopen de meningen van de rabbijnen hierover sterk uiteen.

Onderzoekt men de bijbelteksten waarin de overtredingen worden genoemd waarop deze straf stond, dan kan men vaststellen dat het begrip „afsnijding” betrekking heeft op de doodstraf, die hetzij door de gezagdragers in Israël of door God zelf werd voltrokken. Afsnijding stond op misdrijven van zeer ernstige aard. Daartoe behoorden misdrijven zoals minachting voor Jehovah (Israëls God en Koning), afgoderij, kinderoffers, spiritisme, ontwijding van heilige dingen en walgelijke praktijken als incest, bestialiteit en homoseksualiteit. In sommige gevallen wordt de doodstraf uitdrukkelijk genoemd in verband met de overtreding waarvoor „afsnijding” als sanctie was verordend. — Ex 31:14; Le 7:27; 18:6, 22, 23, 29; 20:3-6; 22:3, 4, 9; 23:28-30; Nu 4:15, 18, 20; 15:30, 31; zie ook Ex 30:31-33, 38.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën had klaarblijkelijk de woorden uit Numeri 15:30 in gedachten: „De ziel die iets moedwillig doet, . . . die ziel moet . . . uit het midden van zijn volk worden afgesneden”, toen hij zei: „Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie personen” (Heb 10:28). Jezus gebruikte de uitdrukking toen hij zei welke straf de symbolische „bokken” zouden ondergaan: „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding [Gr.: koʹla·sin; lett.: „afkapping; afsnoeiing”], maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven” (Mt 25:46). Hier is de tegenstelling leven en dood.