Ahi
(A̱hi) [van een grondwoord dat „broeder” betekent].
1. Zoon van Abdiël, een familiehoofd uit de stam Gad. — 1Kr 5:15.
2. Een van de vier zonen van Semer, een overste van de stam Aser uit de familie van Beria. — 1Kr 7:30, 31, 34, 40.
(A̱hi) [van een grondwoord dat „broeder” betekent].
1. Zoon van Abdiël, een familiehoofd uit de stam Gad. — 1Kr 5:15.
2. Een van de vier zonen van Semer, een overste van de stam Aser uit de familie van Beria. — 1Kr 7:30, 31, 34, 40.