Ai
[Puinhoop].
In de King James Version en in de Nederlandse Professorenbijbel wordt Ai respectievelijk ook „Hai” en „Haï” genoemd, waarbij zoals in het Hebreeuws het bepalend lidwoord als voorvoegsel is gebruikt. De naam komt ook in de vrouwelijke vormen Ajath en Aja voor. — Jes 10:28; Ne 11:31.
1. Een koningsstad van de Kanaänieten, de tweede stad die tijdens de inneming van het land door de Israëlieten werd veroverd. Ai lag „dicht bij Beth-Aven . . ., ten oosten van Bethel,” en ten N ervan was een laagvlakte (Joz 7:2; 8:11, 12). Blijkbaar lag Michmas in het Z. — Jes 10:28.
Kort na zijn aankomst in Kanaän had Abraham zijn tent opgeslagen „tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten”. Hij bouwde daar een altaar en keerde na zijn verblijf in Egypte naar dezelfde plaats terug. — Ge 12:8; 13:3.
In 1473 v.G.T., na de verovering van Jericho, werd Ai door een kleine strijdmacht van ongeveer 3000 Israëlitische soldaten aangevallen, aangezien de verspieders over de inwoners van Ai hadden gezegd: „Zij zijn met weinigen” (Joz 7:2, 3). Wegens Achans zonde leed Israël echter de nederlaag (Joz 7:4-15). Nadat Jozua deze zaak in het reine had gebracht, paste hij een krijgslist tegen Ai toe door aan de achterzijde van de stad, aan de W-zijde ervan, een hinderlaag te leggen. De voornaamste strijdmacht werd ten N van de stad opgesteld, waar een dal of woestijnvlakte lag. Van hier uit bereidde Jozua een frontale aanval op Ai voor. Nadat Jozua’s strijdkrachten de koning van Ai en een groep mannen uit de stad hadden weggelokt, deden zij het voorkomen alsof zij zich terugtrokken, totdat hun achtervolgers zich ver genoeg van hun versterkte stad hadden verwijderd. Toen kreeg de hinderlaag het teken om tot de aanval over te gaan en werd de stad ingenomen en in brand gestoken (Joz 8:1-27). De koning van Ai werd ter dood gebracht en de stad werd „voor onbepaalde tijd tot een puinheuvel [Hebr.: tel]” gemaakt, „tot een woestenij tot op deze dag”. — Joz 8:28.
In de dagen van Jesaja, in de 8ste eeuw v.G.T., was de stad (of misschien een aangrenzende plaats) bewoond, en ze zou volgens de woorden van de profeet door de koning van Assyrië op zijn mars naar Jeruzalem als eerste worden ingenomen (Jes 10:28). Na de Babylonische ballingschap keerden onder leiding van Zerubbabel ook Benjaminieten uit Ai naar hun woonplaats terug. — Ezr 2:28; Ne 7:32; 11:31.
Ai wordt over het algemeen geïdentificeerd met het huidige Khirbet et-Tell (Horvat et-Tel), in welke naam de betekenis van de oorspronkelijke naam bewaard is gebleven (et-Tell betekent „De heuvel; De puinhoop”). Het ligt 2,3 km ten OZO van Bethel (het huidige Beitin). Opgravingen die daar in de jaren 1933–1935 en 1964–1972 werden gedaan, geven echter te kennen dat het een grote stad was, die omstreeks het jaar 2000 v.G.T. werd verwoest en daarna tot ongeveer 1050 v.G.T. (volgens archeologische dateringsmethoden) onbewoond bleef. Archeologen hebben daarom verschillende pogingen gedaan om de schriftuurlijke verwijzingen naar Ai anders uit te leggen. De archeoloog J. Simons vindt de identificatie met Khirbet et-Tell echter onaanvaardbaar wegens de grootte van de stad (Joz 7:3), het feit dat er ten N van Khirbet et-Tell geen breed dal ligt (Joz 8:11) en om andere redenen (American Journal of Archaeology, juli–september 1947, blz. 311). Indien de archeologische datering juist is, moet de plaats ergens anders gezocht worden. De naam zelf identificeert de plaats niet noodzakelijkerwijs, want Sir Frederic Kenyon zegt: „Het is in Palestina een algemeen verschijnsel dat de naam van een verwoeste of verlaten stad op een andere nabijgelegen stad overgaat.” — The Bible and Archæology, 1940, blz. 190.
2. Een stad die in Jeremia’s profetie tegen de Ammonieten samen met Hesbon wordt genoemd (Jer 49:3). De ligging is onbekend.