(Alexandri̱ë).

In de tijd van Jezus en zijn apostelen de hoofdstad en vermaarde metropool van Egypte. Het huidige Alexandrië (in het Arabisch al-Iskandariyah genoemd) is een havenstad en ligt op dezelfde plaats als de oude stad, hoewel daar niet veel meer van over is.

De stad is genoemd naar Alexander de Grote en werd in 332 of 331 v.G.T. door hem gesticht. Mettertijd werd Alexandrië de belangrijkste stad van Egypte, en onder de Ptolemaeën, de hellenistische koningen van Egypte, werd het de hoofdstad van Egypte. Dat was Alexandrië ook nog toen in 30 v.G.T. Rome de heerschappij overnam. Gedurende zowel het Romeinse als het Byzantijnse tijdperk en tot aan de verovering door de Arabieren in de 7de eeuw G.T. fungeerde het als bestuurscentrum van Egypte.

De joden vormden lange tijd een aanzienlijk deel van de bevolking van Alexandrië, dat in zijn bloeitijd misschien wel 500.000 inwoners had. Veel joden waren nakomelingen van de vluchtelingen die na de val van Jeruzalem in 607 v.G.T. de wijk hadden genomen naar Egypte. In de dagen van Tiberius maakten de joden naar verluidt ongeveer een derde van de totale bevolking van de stad uit. Ze hadden hun eigen wijk of stadsdeel in het NO, waar ze naar hun eigen wetten mochten leven en een eigen stadhouder hadden.

Hier in Alexandrië ontstond de Septuaginta, de eerste vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks. Ze werd vervaardigd door Alexandrijnse joden, die hier klaarblijkelijk tijdens de regering van Ptolemaeus (II) Philadelphos (285–246 v.G.T.) mee begonnen.

In de bijbel wordt Alexandrië slechts kort vermeld. Onder degenen die met Stefanus redetwistten voordat hij terechtstond, bevonden zich ook „Alexandrijnen” of joden uit Alexandrië. Alexandrië was de geboorteplaats van de welsprekende Apollos. En twee van de schepen waarop Paulus als gevangene naar Rome reisde, waren uit Alexandrië. Het waren ongetwijfeld grote graanschepen van de omvangrijke Alexandrijnse vloot die over de Middellandse Zee naar Puteoli (Italië) voeren, hoewel ze af en toe langs de kust naar de havens van Klein-Azië voeren. — Han 6:9; 18:24; 27:6; 28:11.