Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Amen

Amen

Dit woord is zowel in het Nederlands als in het Grieks een transliteratie van het Hebreeuwse woord ʼa·menʹ, dat „zo zij het” of „zeker” betekent. Het Hebreeuwse grondwoord waarvan het is afgeleid (ʼa·manʹ), betekent „getrouw zijn; betrouwbaar zijn”.

In de Hebreeuwse Geschriften wordt het woord gebruikt als een plechtige uitdrukking om zich er wettelijk toe te verplichten een eed of verbond na te komen en de daaruit voortvloeiende consequenties te dragen (Nu 5:22; De 27:15-26; Ne 5:13). Ook geldt het als een plechtige instemming met een gebed (1Kr 16:36), een lofprijzing (Ne 8:6) of een tot uitdrukking gebracht voornemen (1Kon 1:36; Jer 11:5). Elk van de eerste vier boeken, of verzamelingen, van de Psalmen eindigt met deze uitdrukking, hetgeen er wellicht op wijst dat het voor de gemeente Israël gebruikelijk was een lied of psalm eenstemmig met „Amen” te besluiten. — Ps 41:13; 72:19; 89:52; 106:48.

Het Hebreeuwse woord ʼa·manʹ wordt op Jehovah, „de getrouwe God”, van toepassing gebracht (De 7:9; Jes 49:7), en het beschrijft zijn vermaningen en beloften als „betrouwbaar” en „getrouw” (Ps 19:7; 89:28, 37). In de christelijke Griekse Geschriften wordt de titel „Amen” op Christus Jezus als „de getrouwe en waarachtige getuige” toegepast (Opb 3:14). Jezus maakte bij zijn prediking en onderwijs een uniek gebruik van de uitdrukking door deze heel vaak vooraf te laten gaan aan een bepaalde uitspraak, een belofte of een profetie, om op die manier de absolute waarheidsgetrouwheid en betrouwbaarheid van zijn woorden te beklemtonen (Mt 5:18; 6:2, 5, 16; 24:34). In deze gevallen wordt het Griekse woord (aʹmen) met „voorwaar” of, wanneer het tweemaal achter elkaar voorkomt — zoals in het Evangelie van Johannes — met „voorwaar, voorwaar” weergegeven (Jo 1:51). Men zegt dat de wijze waarop Jezus het woord „Amen” gebruikte, uniek is in de gewijde literatuur. Hij gebruikte het in overeenstemming met de hem door God verleende autoriteit. — Mt 7:29.

Zoals Paulus in 2 Korinthiërs 1:19, 20 aantoont, is de titel „Amen” echter niet slechts op Jezus van toepassing omdat hij een verkondiger van de waarheid of een ware profeet en woordvoerder van God was, maar ook omdat door bemiddeling van hem al Gods beloften worden vervuld. Door zijn getrouwe en gehoorzame loopbaan tot in de dood, een offerdood, wordt de verwezenlijking van al deze beloften en aankondigingen van Gods voornemen bevestigd en mogelijk gemaakt. Hij belichaamde de waarheid van die openbaringen van Gods voornemen, datgene waartoe God zich met een eed verbonden had. — Vgl. Jo 1:14, 17; 14:6; 18:37.

In brieven, vooral in die van Paulus, wordt de uitdrukking „Amen” vele malen gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de schrijver een of andere vorm van lof aan God tot uitdrukking heeft gebracht (Ro 1:25; 16:27; Ef 3:21; 1Pe 4:11), of wanneer hij de wens uit dat de ontvangers van de brief op de een of andere wijze Gods gunst ten deel mag vallen (Ro 15:33; Heb 13:20, 21). Ook wordt de uitdrukking gebruikt wanneer de schrijver het geuite oprecht onderschrijft. — Opb 1:7; 22:20.

Het gebed in 1 Kronieken 16:36 en de gebeden in de Psalmen (41:13; 72:19; 89:52; 106:48), alsook het gebruik van het woord „Amen” in de canonieke brieven, geven te kennen dat het juist is een gebed met „Amen” te besluiten. Hoewel niet alle in de bijbel opgetekende gebeden met „Amen” eindigen, zoals Davids slotgebed ten behoeve van Salomo (1Kr 29:19) of Salomo’s gebed bij de inwijding van de tempel (1Kon 8:53-61), kan het toch heel goed mogelijk zijn dat ze wel daarmee besloten werden. (Vgl. 1Kr 29:20.) Ook de in Mattheüs 26:39, 42 en Johannes 17:1-26 opgetekende gebeden van Jezus, alsmede het gebed van de discipelen in Handelingen 4:24-30, eindigen niet met „Amen”. Het hierboven aangehaalde bewijsmateriaal geeft echter duidelijk te kennen dat het juist is een gebed met „Amen” te besluiten, en vooral de woorden van Paulus in 1 Korinthiërs 14:16 tonen aan dat het voor degenen die op een christelijke vergadering bijeenwaren, gebruikelijk was gezamenlijk „Amen” op een gebed te zeggen. Een verdere ondersteuning voor het gebruik van dit woord vinden wij in Openbaring 5:13, 14; 7:10-12 en 19:1-4, waar getoond wordt dat schepselen in de hemel het gebruiken om een gebed of een plechtige verklaring te onderschrijven en aldus hun vertrouwen, hun krachtige instemming en de onwankelbare hoop die in hun hart leeft, tot uitdrukking te brengen.