Ammonim
(A̱mmonim) [De volken].
In 2 Kronieken 20:1 zegt de masoretische tekst dat sommige van de „Ammonim [Hebr.: ʽAm·mō·nimʹ]” zich aangesloten hadden bij de zonen van Moab en van Ammon in de oorlog tegen Josafat, de koning van Juda. De Statenvertaling voegt het woord „anderen” in, zodat de tekst als volgt luidt: „De kinderen Moabs, en de kinderen Ammons, en met hen anderen naast de Ammonieten”; terwijl enkele andere vertalingen de zinsnede in kwestie weergeven met „[sommige] van de Ammonieten” (Dy; PB), hoewel dit onlogisch lijkt aangezien de Ammonieten al in het vers genoemd worden. De Biblia Hebraica Stuttgartensia (vtn.) en de meeste nieuwere Nederlandse vertalingen (GNB; Lu; LV; NBG; OB; WV) beschouwen de tekst als betrekking hebbend op de in 2 Kronieken 26:7 genoemde Meünim. Deze zienswijze veronderstelt dat door een afschrijffout de eerste twee medeklinkers (מע) van het Hebreeuwse woord Meʽoe·nimʹ verwisseld zijn, zodat er ʽAm·mō·nimʹ kwam te staan. Deze vereenzelviging met de Meünim vindt wellicht ondersteuning in het feit dat in de rest van het verslag over de strijd tegen Josafat gezegd wordt dat „het bergland Seïr” (in plaats van „de Ammonim”) zich bij de Ammonitisch-Moabitische legers had aangesloten (2Kr 20:10, 22, 23). De vertalers van de Griekse Septuaginta gebruikten voor de weergave van de Hebreeuwse term in 2 Kronieken 20:1, alsook in de teksten die betrekking hebben op de Meünim, hetzelfde Griekse woord (Mi·naiʹon), waaruit blijkt dat zij hen als dezelfden beschouwden. — Zie MEÜNIM.
Aangezien de kwestie echter niet zeker is, geven sommige vertalingen, zoals die van Isaac Leeser en de Nieuwe-Wereldvertaling, er de voorkeur aan de term eenvoudig te transcriberen, waardoor de bewoordingen die in de masoretische tekst worden aangetroffen, behouden blijven.