Amos
(A̱mos) [Een last zijnd; Een last dragend].
1. Een profeet van Jehovah en de schrijver van het boek dat zijn naam draagt. Amos leefde in de 9de eeuw v.G.T. (Zie AMOS, HET BOEK.) Hij werd echter niet als de zoon van een profeet geboren, en hij behoorde ook niet tot „de profetenzonen”. — 1Kon 20:35; 2Kon 2:3; 4:1; Am 7:14.
Hij kwam uit de stad Tekoa, die zo’n 16 km ten Z van Jeruzalem op een hoogte van ongeveer 820 m lag. Naar het O, en aflopend naar de Dode Zee, die zo’n 1200 m lager lag, bevond zich de troosteloze wildernis van Juda, waar de profeet in zijn jonge jaren als eenvoudige schapenfokker werkte (Am 1:1). Het hier met „schapenfokkers” vertaalde Hebreeuwse woord no·qedhimʹ komt op slechts één andere plaats in de bijbel voor (2Kon 3:4) en is verwant aan naqqad, het Arabische woord voor een speciaal schaperas, dat weliswaar nogal lelijk is, maar om de vacht zeer gewaardeerd wordt. In die wildernis verrichtte Amos ook nog een zeer minderwaardig seizoenwerk als kerver of insnijder van vijgen van sycomoorbomen, een variëteit die slechts als voedsel voor de armen werd beschouwd. Dit inkepen of openkrassen van de vijgen had ten doel het rijpingsproces te versnellen en te bewerken dat de vrucht groter en zoeter werd. — Am 7:14; zie SYCOMOOR.
Evenals de herder David, die door God tot openbare dienst werd geroepen, haalde Jehovah ook Amos „van achter het kleinvee vandaan” en maakte hem tot profeet. — Am 7:15.
Vanuit de eenzaamheid van de wildernis in het Z werd Amos naar het afgodische tienstammenrijk in het N gezonden, met Samaria als hoofdstad.
Amos begon zijn loopbaan als profeet twee jaar vóór de grote aardbeving die zich tijdens de regering van koning Uzzia van Juda voordeed. Terzelfder tijd was Jerobeam II, de zoon van Joas, koning van Israël (Am 1:1). Amos’ profetie wordt daarom ergens tussen 829 en omstreeks 804 v.G.T. geplaatst, de 26-jarige periode waarin de regeringen van deze beide koningen van Juda en Israël elkaar overlapten. De grote aardbeving die zich twee jaar na Amos’ aanstelling als profeet voordeed, was zo hevig dat Zacharia er bijna 300 jaar later speciaal melding van maakte. — Za 14:5.
Hoe lang Amos in het noordelijke koninkrijk als profeet heeft gediend, is onzeker. Amazia, de goddeloze, kalveraanbidding beoefenende priester van de in Bethel gevestigde staatsreligie, probeerde Amos uit het land te verdrijven omdat hij zogenaamd een bedreiging voor de veiligheid van de staat vormde (Am 7:10-13). Of Amazia hierin slaagde, wordt niet onthuld. Hoe het ook zij, toen Amos zijn profetische opdracht in Israël had volbracht, keerde hij vermoedelijk terug naar het gebied van de stam Juda, waar hij geboren was. Zowel Hiëronymus als Eusebius berichten dat het graf van de profeet zich in hun tijd te Tekoa bevond. Bovendien schijnt Amos de profetie, die hij eerst mondeling had overgebracht, na zijn terugkeer naar Juda op schrift te hebben gesteld. Hij wordt vaak een van de twaalf „kleine” profeten genoemd (zijn boek wordt onder de twaalf als derde gecatalogiseerd), maar de boodschap die hij bracht, is stellig niet van ondergeschikt belang.
2. Een van Jezus’ voorouders, de achtste generatie vóór Maria. — Lu 3:25.