Amusement
De schrijver van het boek Prediker verklaarde: „Voor alles is er een vastgestelde tijd, . . . een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te weeklagen en een tijd om rond te huppelen” (Pr 3:1, 4). Het hier gebruikte woord „lachen” is de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord sa·chaqʹ. Hoewel de grondbetekenis „lachen” is, worden dit woord en het verwante woord tsa·chaqʹ ook weergegeven met uitdrukkingen als „vreugde bedrijven”, „spelen”, „vermaken”, ’amusement bieden’ en ’zich vermaken’ (2Sa 6:21; Job 41:5; Re 16:25; Ex 32:6; Ge 26:8). Vormen van het werkwoord sa·chaqʹ worden gebruikt in Spreuken 8:30, 31, waar over de „meesterwerker” wordt gezegd dat hij nadat de aarde was geschapen „vrolijk was” voor het aangezicht van Jehovah, alsook in Psalm 104:26 en Job 40:20, waar over het „spelen” van de dieren in de zee en op het veld wordt gesproken.
Uitdrukkingen van vreugde en plezier. Amusement en vermaak bij de Israëlieten neemt in het bijbelse verslag geen voorname plaats in. Niettemin blijkt eruit dat amusement zowel juist als wenselijk werd geacht indien het in overeenstemming was met de religieuze beginselen van de natie. De voornaamste vormen van ontspanning bestonden in het bespelen van muziekinstrumenten, zingen, dansen, converseren, alsook in verschillende spelletjes. Het opgeven van raadsels en moeilijke vragen was een geliefkoosde vorm van vermaak. — Re 14:12.
Onmiddellijk na Israëls bevrijding bij de Rode Zee barstte het volk los in gejubel en loofde Jehovah met gezang en gedans onder begeleiding van tamboerijnen (Ex 15:20, 21). Later, toen Aäron na het gouden kalf te hebben vervaardigd „een feest voor Jehovah” afkondigde, at en dronk het volk en stond daarna op „om zich te vermaken [letsa·cheqʹ]”. Maar in dit geval hield hun dansen en zingen verband met valse aanbidding en bracht schande over hen. — Ex 32:5, 6, 18, 19, 25.
De drie jaarlijkse feesten boden naast het onderhouden van de in de Wet uiteengezette voorschriften voor de aanbidding gelegenheid tot vreugdebetoon. In verband met het feest dat jaarlijks in Silo werd gehouden, worden „reidansen” genoemd (Re 21:21). Andere gelegenheden waren de viering van overwinningen (Re 11:34; 1Sa 18:6, 7) en de kroning van een koning (1Kon 1:40). Hoewel meer in het bijzonder de vrouwen zich met dansen vermaakten, dansten bij gelegenheid ook mannen, zoals David deed toen hij de Ark naar Jeruzalem opvoerde (2Sa 6:5, 14, 21; 1Kr 13:8; 15:29). De tijd van de wijnoogst en ook de tijd van het schapenscheren waren gelegenheden voor vreugde en feestvieren (Jer 25:30; 2Sa 13:23-28). Ook huwelijken waren gelegenheden om vrolijk te zijn, en Jezus droeg daartoe bij tijdens een in Kana gehouden bruiloft (Jer 7:34; 16:9; Jo 2:1-10). In Lukas 15:25 wordt over concertklanken en gedans gesproken als onderdeel van de feestelijkheden ter viering van de terugkeer van de verloren zoon.
In Egypte kregen slaven onderricht in muziek en de danskunst om de familie en hun gasten te vermaken. Ook de Grieken maakten gebruik van beroepsdanseressen en musici ter verpozing van gasten. Op Herodes’ verjaardag werd er tot amusement van het gezelschap gedanst, bij welke gelegenheid hem om het hoofd van Johannes de Doper werd gevraagd (Mt 14:6-8). Bij de Grieken was dansen als vermaak heel populair, hoewel de Griekse dans oorspronkelijk verband hield met religieuze verering.
Juist evenwicht in amusement. In bepaalde teksten wordt gewaarschuwd tegen ongepaste vormen van amusement en wordt de noodzaak beklemtoond vermaak op zijn plaats te houden. Het boek Spreuken beschrijft de verstandeloze voor wie het aan de dag leggen van een losbandig gedrag als een „spel [sechōqʹ]” is, en de man die zijn naaste bedriegt en zegt: „Had ik geen plezier [mesa·cheqʹ]?” (Sp 10:23; 26:19) Spreuken 14:13 toont de betrekkelijk geringe waarde van amusement aan door te zeggen: „Zelfs onder het lachen [bi·sechōqʹ] kan het hart smart hebben; en in droefheid eindigt verheuging.” (Vgl. Pr 2:2; 7:2, 3, 6.) De vrolijk gestemde Filistijnen lieten de blinde Simson roepen opdat hij hun amusement [sa·chaqʹ] zou bieden, wat er alleen maar toe leidde dat hij het huis boven op hen liet instorten. — Re 16:25-30.
Jeremia, die zich bewust was van de ernst der tijden en wegens zijn prediking vervolging onderging, verklaart dat hij niet neergezeten heeft met „hen die schertsen [mesa·chaqimʹ]” en uitgelaten zijn (Jer 15:17). Hoewel hij de ondergang van de stad Jeruzalem voorzei, profeteerde hij ook over de tijd dat haar inwoners weer verheugd zouden uitgaan in de dans der lachenden, getooid met tamboerijnen (Jer 30:19; 31:4). In dezelfde trant voorzei Zacharia de dag waarop de openbare pleinen van het herstelde Jeruzalem gevuld zouden zijn met spelende kinderen. — Za 8:5; zie DANSEN; SPELEN; THEATER.