Ananias
(Anani̱as) [Gr. vorm van de Hebr. naam Hananja, die „Jehovah heeft gunst betoond; Jehovah is goedgunstig geweest” betekent].
1. Een lid van de vroege christelijke gemeente in Jeruzalem. Na Pinksteren 33 G.T. werd er door wederzijdse hulpverlening onder de christenen zorg gedragen voor de fysieke behoeften van de gelovigen die in Jeruzalem bleven. Er werd voor dit doel een gemeenschappelijk fonds gesticht, dat in stand werd gehouden door vrijwillige bijdragen uit de opbrengst van landerijen en huizen die leden van de gemeente verkocht hadden (Han 4:34-37). Ook Ananias verkocht een stuk land. Met medeweten van zijn vrouw gaf hij echter slechts een deel van de opbrengst af, hoewel hij het liet voorkomen alsof hij de hele koopsom schonk, ongetwijfeld om een mate van lof en achting binnen de gemeente te verwerven. Maar door een speciale gave van de geest, de gave der kennis, doorzag Petrus zijn voorwendsel en stelde hem aan de kaak als iemand die ’de heilige geest en God bedroog’. Daarop viel Ananias neer en blies de laatste adem uit. Toen de mannen die hem gingen begraven, na ongeveer drie uur terugkeerden, troffen zij ook zijn vrouw Saffira dood aan, omdat zij hetzelfde valse voorwendsel had trachten op te houden. — Han 5:1-10.
2. Een christelijke discipel uit Damaskus. Na de bekering van Saulus kreeg Ananias een visioen waarin Jezus hem Saulus’ naam en adres gaf met de opdracht hem te bezoeken. Ofschoon Ananias aanvankelijk aarzelde omdat hij wist hoe hevig Saulus de christenen had vervolgd, verklaarde hij zich daarna bereid, ging naar Saulus toe, maakte dat hij zijn gezichtsvermogen terugkreeg en lichtte hem in over zijn opdracht een getuige van God te zijn en trof vervolgens regelingen voor zijn doop. Toen Saulus (Paulus) zich later tegenover joden die hem tegenstonden verdedigde, sprak hij over Ananias als een „eerbiedig man naar de Wet, over wie door alle joden die daar [in Damaskus] woonden een goed bericht werd uitgebracht”. Gezien het feit dat Ananias een christen was, vormde een dergelijke aanbeveling van de zijde der joden beslist een opmerkelijk getuigenis van zijn juiste gedrag. —3. Joodse hogepriester van ongeveer 48 tot 58 G.T. Hij was de zoon van Nedebaeus en werd door Herodes, de koning van Chalcis, de broer van Herodes Agrippa I, in zijn ambt aangesteld (Josephus, De joodse oudheden, XX, v, 2). Hij werd in 52 G.T. naar Rome gezonden om daar terecht te staan wegens bepaalde moeilijkheden die er tussen de joden en de Samaritanen waren gerezen, maar werd door keizer Claudius I vrijgesproken.
Toen Ananias omstreeks 56 G.T. tijdens Paulus’ verhoor voor het Sanhedrin als voorzitter optrad, gaf hij bevel Paulus in het gezicht te slaan. Paulus reageerde hierop door te voorzeggen dat God die onrechtmatige handelwijze zou vergelden en noemde Ananias een „witgekalkte muur”. Toen Paulus hiervoor ter verantwoording werd geroepen, verontschuldigde hij zich door te zeggen dat hij niet wist dat het bevel om hem te slaan afkomstig was van de hogepriester, waarop hij Exodus 22:28 aanhaalde teneinde aan te tonen dat hij erkende dat het zijn plicht was om van gepaste eerbied blijk te geven. Sommigen zijn van mening dat Paulus zich op onwetendheid beriep omdat Ananias’ positie als hogepriester na zijn terugkeer uit Rome wettelijk omstreden was, maar hiervoor bestaat geen steekhoudend bewijs. Het zou eenvoudig nog een bewijs van Paulus’ slechte gezichtsvermogen kunnen zijn, zoals andere teksten te kennen schijnen te geven. Ananias’ bevel kan zo kort en zo heftig geweest zijn dat het voor Paulus moeilijk was de spreker te identificeren. — Han 23:2-5.
Na het verhoor voor het Sanhedrin begaf Ananias zich, vergezeld van zekere oudere mannen en een openbare redenaar, naar Cesarea om Paulus voor stadhouder Felix aan te klagen (Han 24:1). Daarna wordt hij in het bijbelse verslag niet meer vermeld. De wereldlijke geschiedenis beschrijft hem echter als een hoogmoedig en wreed man, wiens gedrag zowel tijdens zijn hogepriesterschap als in de jaren na zijn afzetting door hebzucht gekenmerkt werd. Aan het begin van de joodse opstand van 66–70 G.T. werd Ananias wegens collaboratie met de Romeinse autoriteiten door zekere elementen van de joodse bevolking vervolgd. Hoewel hij zich in een aquaduct schuilhield, werd hij ontdekt en vermoord.