Ananja
(Ana̱nja) [Jah heeft mij geantwoord].
1. Vader van Maäseja en grootvader van Azarja; laatstgenoemde hielp Nehemia bij het herbouwen van de muren van Jeruzalem. — Ne 3:23.
2. Een stad die na de terugkeer uit ballingschap door leden van de stam Benjamin werd bewoond (Ne 11:32). Men neemt aan dat het dezelfde plaats is als Bethanië (el-ʽAzariyeh [El ʽEizariya]) 2,5 km ten OZO van de Tempelberg in Jeruzalem. — Zie BETHANIË nr. 1.