Anna
(A̱nna) [uit het Hebr.: Gunst; Goedgunstigheid].
Een profetes, dochter van Fanuël uit de stam Aser. Haar naam is de Griekse vorm van Hanna.
Anna was na slechts zeven jaar gehuwd te zijn geweest, weduwe geworden, en toen het kind Jezus naar de tempel werd gebracht, was zij reeds 84 jaar. Niettemin was zij voortdurend in de tempel aanwezig, klaarblijkelijk van het morgen- tot het avondoffer. Als gevolg hiervan had zij het voorrecht het jonge kind Jezus te zien en getuigenis omtrent hem af te leggen. Haar „vasten en smekingen” zijn een teken van haar droefheid en vurige verwachting. Deze houding van haar is goed te verklaren als men denkt aan de eeuwenlange onderwerping van de joden te zamen met de verslechterende religieuze toestanden, waarvan de invloed zelfs tot in de tempel en onder de aldaar dienende priesters merkbaar was. In elk geval sprak zij nu vreugdevol tot anderen over de bevrijding die door deze komende Messias teweeggebracht zou worden, ook al verwachtte zij waarschijnlijk niet meer in leven te zijn wanneer het kind eenmaal was opgegroeid. — Lu 2:36-38.