Aroër
(A̱roër) [Jeneverboom].
1. Een stad aan de N-rand van het diepe ravijn dat het stroomdal van de Arnon vormt. Ten tijde van Israëls verovering van het Beloofde Land (ca. 1474 v.G.T.) was Aroër de zuidelijkste stad van het Amoritische koninkrijk (De 2:36; 4:47, 48; Joz 12:2). Daarna kwam de stad in het bezit van de stam Ruben, hoewel van de stam Gad wordt gezegd dat zij de stad bouwden (waarschijnlijk herbouwden) (Nu 32:33, 34; De 3:12; Joz 13:8, 9, 15, 16; 1Kr 5:8). Ze markeerde de Z-grens van Israël ten O van de Jordaan en kwam aldus overeen met Berseba, een belangrijke in het Z gelegen stad ten W van de Jordaan.
Na ongeveer 300 jaar door de Israëlieten bezet te zijn geweest, maakten de Ammonieten aanspraak op het gebied tussen de Arnon en de Jabbok, maar rechter Jefta wees hun aanspraak van de hand door aan te tonen dat Israël het land, met inbegrip van Aroër, op de Amorieten had veroverd. — Re 11:13, 22, 26.
In deze stad schijnt de door koning David bevolen telling te zijn begonnen; daarna trokken Davids mannen in noordelijke richting naar Dan-Jaän, bogen om naar Tyrus en Sidon en trokken vervolgens zuidwaarts naar Berseba in de Negeb (2Sa 24:4-8). De vermelding „de stad die midden in het stroomdal ligt”, strookt met soortgelijke vermeldingen in Deuteronomium 2:36 en Jozua 13:9, 16. Deze niet met name genoemde stad is volgens sommigen Khirbet el-Medeiyineh, ongeveer 11 km ten ZO van Aroër.
Tijdens de regering van koning Jehu van Israël (ca. 904–877 v.G.T.) liep koning Hazaël van Syrië het gebied van Gad en Ruben onder de voet en drong door tot het aan de Arnon gelegen Aroër in het Z (2Kon 10:33). Misschien heeft de Moabitische koning Mesa in die tijd de stad versterkt en zijn weg langs de Arnon aangelegd, zoals in regel 26 van de Mesasteen wordt verhaald. Toen Jeremia tegen Moab profeteerde, stond de stad onder Moabitische heerschappij. — Jer 48:19.
De plaats waar de oude stad lag, wordt geïdentificeerd met Khirbet ʽAraʽir, ongeveer 23 km ten O van de Dode Zee, zo’n 6 km ten ZO van Dibon en dicht bij de Koningsweg, de voornaamste noord-zuidroute aan die zijde van de Jordaan. De ruïnes geven te kennen dat zich hier eens een oude vesting bevond, die vanaf haar gunstige ligging aan de rand van het indrukwekkende ravijn vermoedelijk de overgangen over de Arnon kon beheersen.
2. Een stad in het gebied van Gad, waarvan gezegd wordt dat ze „tegenover Rabba ligt” (het huidige Amman), de hoofdstad van de Ammonieten (Joz 13:24, 25). Het is misschien het in de beschrijving van Jefta’s overwinning op de Ammonieten in Rechters 11:33 genoemde Aroër. Waar de plaats gelegen heeft, kan niet met zekerheid worden vastgesteld, aangezien de uitdrukking „tegenover” te onduidelijk is; velen geloven echter dat daarmee „ten oosten van” wordt bedoeld.
3. Een stad in het Z van het gebied van Juda. Na Davids overwinning op de Amalekitische roversbende schonk hij gedeelten van de buit aan de oudere mannen van de stad (1Sa 30:26, 28). Ze wordt geïdentificeerd met Khirbet ʽArʽarah (Horvat ʽAroʽer), ongeveer 17 km ten ZO van Berseba, waar nog steeds de ruïnes van een vesting liggen. Sommige geleerden geloven dat het misschien dezelfde plaats is als het in Jozua 15:22 genoemde „Adada”, waarbij men in beide gevallen de Hebreeuwse letter rēsj (ר) door daʹleth (ד) heeft vervangen.
Bij de in Jesaja 17:2 genoemde „steden van Aroër” kan het om elk van de eerste twee hier besproken steden gaan. De profetie richt zich voornamelijk tegen Damaskus, en aangezien de Syriërs het land van de Israëlieten helemaal tot Aroër aan de Arnon veroverden, kan de uitdrukking betrekking hebben op dit zuidelijkste punt van de uitbreiding van hun macht ten O van de Jordaan. — 2Kon 10:33.