Arpad
(A̱rpad).
Een koningsstad in N-Syrië die in de bijbel steeds samen met de stad Hamath wordt genoemd. Arpad is geïdentificeerd met Tell Erfad (Tell Rifʽat), ongeveer 30 km ten NNW van Aleppo. Aangezien ze aan de weg lag die zuidwaarts naar Hamath en Damaskus liep, werd ze dikwijls door de Assyriërs aangevallen en ten slotte door Tiglath-Pileser III en later door Sargon II veroverd. Daarom liet Sargons zoon Sanherib, toen hij Jeruzalem in 732 v.G.T. bedreigde, zijn woordvoerder Rabsake gewag maken van het lot van Arpad als een bewijs van het onvermogen van de goden der natiën om weerstand te bieden aan de grote macht van de Assyriërs (2Kon 18:34; 19:12, 13; Jes 36:19; 37:12, 13). De profeet Jesaja had zulke snoeverij reeds voorzegd (Jes 10:9). Later profeteerde Jeremia dat Hamath en Arpad bij het horen van „een slecht bericht” — kennelijk betreffende de veroveringen van de Babylonische koning Nebukadnezar — beschaamd zouden worden en uiteen zouden vallen. — Jer 49:23.