Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Asdod

Asdod

(A̱sdod).

Een van de vijf voornaamste steden van de Filistijnen onder hun „asvorsten” en kennelijk het religieuze centrum van Filistea met zijn aanbidding van de valse god Dagon. De andere steden waren Gath, Gaza, Askelon en Ekron (Joz 13:3). Asdod wordt geïdentificeerd met Esdud (Tel Asdod) en ligt ongeveer 6 km ten ZZO van het huidige aan de kust gelegen Asdod.

Asdod wordt, samen met Gaza en Gath, voor het eerst in Jozua 11:22 genoemd als woonplaats van de overgebleven, op reuzen gelijkende Enakieten. Aangezien de plaats op een hoogte gebouwd was en aan de heerbaan lag die vanuit Egypte langs de kust door Palestina liep, nam Asdod een strategisch gunstige positie in. Toen de Israëlieten het land veroverden, werd de stad samen met haar voorsteden aan Juda toegewezen (Joz 15:46, 47); maar klaarblijkelijk behoorden haar inwoners tot „de bewoners van de laagvlakte”, die niet uit hun bezit verdreven konden worden „omdat zij strijdwagens met ijzeren zeisen hadden”. — Re 1:19.

Gedurende de tijd van koning Saul schijnen de Filistijnse steden het toppunt van hun macht te hebben bereikt. Voordat Saul koning werd, brachten de Filistijnen de Israëlieten bij Eben-Haëzer een zware nederlaag toe en maakten de ark van het verbond buit, die zij vervolgens naar Asdod brachten en in de tempel van Dagon naast het beeld van hun god plaatsten. Nadat het beeld van Dagon op miraculeuze wijze twee vernederingen had ondergaan, werden de Asdodieten door aambeien gekweld. Deze plaag was zo erg dat er paniek onder hen uitbrak. Nadat de Filistijnse asvorsten met elkaar hadden beraadslaagd, werd de Ark overgebracht naar Gath, met het gevolg dat de plaag ook daar uitbrak. Na zeven maanden stuurden zij de Ark met een offergave in goud naar Israël terug. — 1Sa 5:1–6:18; zie FILISTEA, FILISTIJNEN.

Hoewel koning David de Filistijnen verscheidene nederlagen toebracht, bleven hun belangrijke steden blijkbaar tot de tijd van koning Uzzia (829–778 v.G.T.) onafhankelijk. Van Uzzia wordt gezegd dat hij „oorlogswerktuigen” vervaardigde (2Kr 26:15), en in 2 Kronieken 26:6 staat: „Hij [Uzzia] trok voorts uit en streed tegen de Filistijnen en brak door de muur van Gath en de muur van Jabne en de muur van Asdod heen, waarna hij steden bouwde in het gebied van Asdod en onder de Filistijnen.”

Blijkbaar bleef het gebied van Asdod niet onder Judese heerschappij, want inscripties uit latere tijd tonen dat de Assyrische koning Sargon II de plaatselijke koning Azuri afzette en in zijn plaats Ahimiti aanstelde. Een opstand noopte Sargon ertoe tegen Filistea op te trekken, en hij veroverde Gath, „Asdudu” (Asdod) en „Asdudimmu” (Asdod aan de zee; blijkbaar een afzonderlijke plaats aan de kust). Dit kan betrekking hebben op de in Jesaja 20:1 genoemde veldtocht en een gedeeltelijke vervulling zijn van de profetie in Amos 1:8. Zoals Herodotus (II, 157) vermeldt, werd Asdod (Azotus) in de daaropvolgende eeuw 29 jaar lang door farao Psammetichus I belegerd.

Op een stenen prisma van de Assyrische koning Sanherib staat dat „Mitinti van Asdod” hem kostbare geschenken bracht en zijn voeten kuste, en over koning Hizkia van Juda (745–717 v.G.T.) wordt dan verder gezegd: „Zijn steden die ik geplunderd had, nam ik van zijn land weg en gaf ze (over) aan Mitinti, de koning van Asdod” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 287, 288). In Jeremia’s tijd (na 647 v.G.T.) schijnt Asdod zeer verzwakt te zijn geweest, zodat hij over „het overblijfsel van Asdod” sprak (Jer 25:20). Nebukadnezar, die in 624 v.G.T. begon te regeren, vermeldt dat de koning van Asdod zich onder de gevangenen aan het Babylonische hof bevond. — Vgl. Ze 2:4.

Na de ballingschap vormde Asdod nog altijd een haard van verzet tegen de Israëlieten (Ne 4:7), en Nehemia nam de joden die Asdoditische vrouwen hadden getrouwd, streng onder handen. Tengevolge van zulke gemengde huwelijken spraken hun zonen „Asdoditisch, en geen van hen kon joods spreken” (Ne 13:23, 24). In de tijd van de Makkabeeën werd het afgodische Asdod (Azotus genoemd) omstreeks 163 v.G.T. door Judas de Makkabeeër en later, omstreeks 148 v.G.T., door diens broer Jonathan aangevallen. Tijdens deze tweede aanval werd de tempel van Dagon platgebrand. — 1 Makkabeeën 5:68; 10:84.

Het is opmerkenswaard dat de profetie van Zacharia vooruitwees naar de tijd dat Asdod door buitenlanders ingenomen zou worden. Kennelijk omdat de inheemse bevolking van Filistea en haar heersers zouden verdwijnen, luidde het profetische woord: „Een onwettige zoon zal zich werkelijk in Asdod vestigen.” — Za 9:6.

De stad werd omstreeks 55 v.G.T. door de Romeinen herbouwd en stond algemeen bekend onder haar Griekse naam Azotus. Filippus de evangelieprediker kwam op zijn predikingstocht door Asdod, zoals in Handelingen 8:40 wordt bericht.