Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Astrologen

Astrologen

Het woord ga·zerinʹ komt alleen in dat deel van het boek Daniël voor dat in het Aramees geschreven is (Da 2:4b–7:28). De grondbetekenis is „uitsnijden; uithouwen”, en het woord had vermoedelijk betrekking op degenen die de hemel in vakken indeelden (Da 2:34). In enkele Nederlandse vertalingen (SV; NBG; Lu) wordt het oorspronkelijke Aramese woord ga·zerinʹ met „waarzeggers” weergegeven (Da 2:27; 4:7; 5:7, 11). Deze sterrencultus werd beoefend door personen „die aan de hand van de stand van de sterren op het moment van de geboorte door middel van diverse berekeningsmethoden en vormen van waarzeggerij . . . het lot van een mens vaststelden” (Gesenius’ Hebrew and Chaldee Lexicon, vertaald door S. P. Tregelles [Engels], 1901, blz. 166, 167). De astrologie is in wezen polytheïstisch. Ze vindt haar oorsprong in Neder-Mesopotamië en ontstond waarschijnlijk kort na de Vloed, toen de mensen zich van de zuivere aanbidding van Jehovah afkeerden. De naam Chaldeeër werd mettertijd vrijwel synoniem met „astroloog”.

Volgens de leer van deze pseudo-wetenschap, de astrologie, heerste over ieder deel van de hemel een andere god. Elke beweging der hemellichamen en elk hemelverschijnsel — zoals het opgaan en ondergaan van de zon, dag-en-nachteveningen, zonnewende, maanfases, zons- en maansverduisteringen en meteoren — schreef men aan de werkzaamheden van deze goden toe. Deze bewegingen in het heelal werden daarom geregeld genoteerd en van de optredende verschijnselen werden ingewikkelde kaarten en tabellen opgesteld, en aan de hand hiervan werden menselijke aangelegenheden en gebeurtenissen op aarde voorspeld. Men geloofde dat zowel alle openbare als privé-aangelegenheden door deze hemelgoden werden bestuurd. Dientengevolge werden er geen politieke of militaire beslissingen genomen voordat men de astrologen erbij had gehaald om hen de voortekens te laten lezen en verklaren en hun raad in te winnen. Zo kreeg de priesterklasse ten slotte grote macht en invloed over het leven van de mensen. Zij beweerden bovennatuurlijke macht, inzicht en grote wijsheid te bezitten. Er was bij de Babyloniërs geen enkele grote tempel die niet een eigen sterrenwacht had.

Toen de profeet Jesaja in de 8ste eeuw v.G.T. de verwoesting van Babylon voorzei, daagde hij de sterrenkijkers of de zich van astrologie bedienende raadgevers van die ten ondergang gedoemde stad uit om haar te redden, doordat hij zei: „Gij [Babylon] zijt moe geworden door de veelheid van uw raadgevers. Laten zij nu opstaan en u redden, de aanbidders van de hemel, de sterrenkijkers, zij die bij de nieuwe manen kennis meedelen betreffende de dingen die over u zullen komen.” — Jes 47:13.

Daniël en zijn drie metgezellen waren eens gevangenen in dit land van de astrologen. Toen deze Hebreeën door de koning van Babylon op de proef werden gesteld „wat elke zaak van wijsheid en verstand betreft”, bevond hij dat zij „tienmaal beter waren dan alle magie-beoefenende priesters en de bezweerders die er in heel zijn koninklijke gebied waren” (Da 1:20). Daniël werd daarna de „overste van de magie-beoefenende priesters” genoemd (Da 4:9), maar het is van belang om op te merken dat hij nooit de aanbidding van Jehovah heeft opgegeven om een sterrenkijker of ’verdeler van de hemel’ te worden. Toen Nebukadnezar bijvoorbeeld merkte dat de astrologen en de overige „wijzen” niet in staat waren zijn droom aan hem te onthullen, werd hij zo woedend dat hij uitriep: „In stukken gehouwen zult gij worden, en uw huizen zullen in openbare privaten veranderd worden” (Da 2:5). Dit verstrekkende bevel betrof ook Daniël en zijn metgezellen, maar voordat het ten uitvoer werd gelegd, bracht men Daniël voor de koning. Daniël zei tot hem: „Er [bestaat] een God in de hemel die een Onthuller van geheimen is”, maar „wat mij aangaat, niet door enige wijsheid die in mij is meer dan in enige andere levenden, wordt dit geheim aan mij geopenbaard.” — Da 2:28, 30.

Wie waren de magiërs die het jonge kind Jezus bezochten?

Astrologen (Gr.: maʹgoi; „magiërs”, Herziene Voorhoeve-uitgave, 1982 [Nieuwe Testament]; WV, vtn.) brachten het jonge kind Jezus geschenken (Mt 2:1-16). Over deze maʹgoi wordt in The Imperial Bible-Dictionary (Deel II, blz. 139) gezegd: „Volgens Herodotus waren de magiërs een Medische stam [I, 101], die beweerde dromen te kunnen uitleggen en die met de uitoefening van de heilige riten belast was . . . kort gezegd vormden zij de klasse der geleerden en priesters, die, naar men geloofde, de bekwaamheid bezaten om uit boeken en uit de waarneming van de sterren een bovennatuurlijk inzicht in toekomstige gebeurtenissen te verkrijgen . . . Latere onderzoekingen hebben aan het licht gebracht dat niet Medië en Perzië, maar veeleer Babylon het centrum van volledig tot ontwikkeling gebrachte magie was. ’Oorspronkelijk werden de Medische priesters geen magiërs genoemd . . . Van de Chaldeeën ontvingen zij echter de naam magiërs voor hun priesterkaste, en zo is het te verklaren dat Herodotus de magiërs een Medische stam noemt’ . . . (J. C. Müller in Herzogs Encl.).” — Onder redactie van P. Fairbairn, Londen, 1874.

Het is dan ook terecht dat Justinus Martyr, Origenes en Tertullianus bij het lezen van Mattheüs 2:1 de maʹgoi voor astrologen hielden. Tertullianus schreef („Over de afgoderij”, IX): „Wij weten welke onderlinge samenhang er tussen magie en astrologie bestaat. De sterrenkijkers waren dus de eersten die . . . Hem [Jezus] ’geschenken’ brachten” (The Ante-Nicene Fathers, 1957, Deel III, blz. 65). De naam „magiërs” werd „in het Oosten een algemene aanduiding voor astrologen”. — The New Funk & Wagnalls Encyclopedia, 1952, Deel 22, blz. 8076.

De aanwijzingen pleiten er dus ten sterkste voor dat de maʹgoi die het kind Jezus bezochten, astrologen waren. In de Leidse Vertaling wordt het desbetreffende woord dan ook met „sterrenwichelaars” weergegeven. En in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen staat bij Mattheüs 2:1: „Zij waren . . . geleerden, astrologen, die . . . geacht werden over het lot der wereld te kunnen oordelen, daar zij de loop der sterren berekenden.” De Nieuwe-Wereldvertaling geeft dit woord in Mattheüs 2:1 dan ook passend met „astrologen” weer.

Hoeveel astrologen „uit oostelijke streken” kwamen om het kind Jezus „goud en geurige hars en mirre” te brengen, wordt niet gezegd; er bestaat geen feitelijke basis voor de traditionele opvatting dat het er drie waren (Mt 2:1, 11). Als astrologen waren zij dienaren van valse goden, en zij lieten zich bewust of onbewust leiden door iets wat hun een bewegende „ster” toescheen. Zij maakten Herodes opmerkzaam op het feit dat de „koning der joden” geboren was, en Herodes probeerde vervolgens Jezus te laten doden. Het snode plan mislukte echter. Jehovah greep in en bleek machtiger te zijn dan de demonengoden van de astrologen. In plaats van dus naar Herodes terug te keren, trokken de astrologen, nadat hun „in een droom . . . een goddelijke waarschuwing was gegeven”, langs een andere weg naar huis terug. — Mt 2:2, 12.

Leverschouw en astrologie. De gewoonte om ’de lever te bezien’, schijnt een speciaal aspect van de astrologie te zijn geweest (Ez 21:21). In een tempelschool in Babylon werd een kleimodel van een lever gevonden die uit de tijd van Hammurabi stamt. De ene zijde was in vakken ingedeeld die „dag” en „nacht” voorstelden. De rand was in zestien delen ingedeeld, en ieder deel was naar een hemelgodheid genoemd. Zoals men bij dit soort van waarzegging de hemel willekeurig indeelde, deelde men ook de lever van offerdieren in. Als deze dieren geofferd werden, bekeek men de lever — die men als een miniatuurafbeelding van de hemel beschouwde — om te zien welke voortekens de goden aan hen onthulden. — Zie WAARZEGGERIJ.

Molech en astrologie in Israël. Er zijn bewijzen die tonen dat de astrologie nauw verband hield met de aanbidding van Molech, een god die soms met een stierekop werd afgebeeld. De stier werd door de Babyloniërs, Kanaänieten, Egyptenaren en anderen aanbeden als een symbool van hun godheden — Marduk, Molech, Baäl, enzovoort. De stier (Taurus) was een van de belangrijkste tekens van de dierenriem. De zonnegod werd dikwijls door stieren voorgesteld, waarbij de horens de stralen afbeeldden, en het krachtige voortplantingsvermogen van de stier de kracht van de zon als „levengever” symboliseerde. Het vrouwelijk rund, de koe, kreeg — als symbool van Isjtar of Astarte, zoals zij afwisselend werd genoemd — dezelfde eer. Toen Aäron en Jerobeam de aanbidding van de stier (kalveraanbidding) in Israël invoerden, was dat dan ook werkelijk een grote zonde in Jehovah’s ogen. — Ex 32:4, 8; De 9:16; 1Kon 12:28-30; 2Kon 10:29.

De afvallige Israëlieten van het tienstammenrijk werden veroordeeld omdat zij tot deze astrologische cultus waren overgegaan, want „zij bleven al de geboden van Jehovah, hun God, verlaten en maakten zich voorts gegoten beelden, twee kalveren, en zij gingen een heilige paal maken en zich voor heel het heerleger van de hemel neerbuigen en Baäl dienen; en zij gingen ermee voort hun zonen en hun dochters door het vuur te laten gaan en waarzeggerij te beoefenen en voortekens te zoeken”. — 2Kon 17:16, 17.

In het zuidelijke tweestammenrijk namen zowel de goddeloze koning Achaz als zijn kleinzoon Manasse de leiding in het aanbidden van de sterregoden en in het gruwelijke gebruik hun kinderen als offers levend te verbranden (2Kon 16:3, 4; 21:3, 6; 2Kr 28:3, 4; 33:3, 6). De goede koning Josia echter „ontsloeg de priesters van buitenlandse goden, . . . die offerrook brachten aan Baäl, aan de zon en aan de maan en aan de sterrenbeelden van de dierenriem en aan heel het heerleger van de hemel”, en hij slechtte de hoge plaatsen en maakte Tofeth ongeschikt voor aanbidding, „opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor Molech door het vuur zou doen gaan” (2Kon 23:5, 10, 24). Jehovah veroordeelde de Israëlieten bij monde van zijn profeten Zefanja en Jeremia wegens hun astrologische praktijken en sprak over hen als „degenen die zich op de daken neerbuigen voor het heerleger van de hemel” en als degenen die „gezworen eden doen bij Malkam [Molech]”. — Ze 1:5; Jer 8:1, 2; 19:13.

Een verdere aanwijzing voor het verband tussen de aanbidding van Molech, de kalveraanbidding en de astrologie is het verslag van Stefanus over de opstand van de Israëlieten in de wildernis. Toen zij tot Aäron riepen: „Maak ons goden om voor ons uit te gaan”, „gaf [Jehovah] hen over om heilige dienst voor het heerleger van de hemel te verrichten, zoals geschreven staat in het boek der profeten: ’Hebt gij mij soms . . . offerdieren en slachtoffers gebracht . . .? Gij hebt daarentegen de tent van Moloch en de ster van de god Refan opgenomen.’” — Han 7:40-43.

Astrologie door God veroordeeld. Een grote waarheid wordt eenvoudig onder woorden gebracht: „In het begin schiep God de hemel en de aarde”, met inbegrip van de planeten van ons zonnestelsel en de vaste sterren in hun sterrenbeelden (Ge 1:1, 16; Job 9:7-10; Am 5:8). Het was echter niet Jehovah’s wil dat de mens deze wonderbare scheppingswerken tot goden maakte. Daarom verbood hij zijn volk uitdrukkelijk om „iets wat in de hemel boven” is, na te maken teneinde dat te aanbidden (Ex 20:3, 4). Astrologie in welke vorm ook was verboden. — De 18:10-12.