Azel
(A̱zel) [Voorname man].
1. Een nakomeling van Saul via Jonathan; hij had zes zonen. — 1Kr 8:33-38; 9:43, 44.
2. Een in Zacharia 14:5 genoemde plaats aan het einde van het dal dat tengevolge van de voorzegde splijting van de Olijfberg zou ontstaan. Het moet daarom om een plaats in de buurt van Jeruzalem gaan, en misschien is de naam behouden gebleven in die van de Wadi Yasul (Nahal Azal), een beekdal dat vanaf de Olijfberg in het Kidrondal uitloopt.