Azuba
(Azu̱ba) [Volkomen verlaten; In de steek gelaten].
1. Een van de vrouwen van Kaleb, de zoon van Hezron. — 1Kr 2:18, 19; zie JERIOTH.
2. Dochter van Silhi en moeder van koning Josafat, de zoon van Asa. — 1Kon 22:41, 42; 2Kr 20:31, 32.
(Azu̱ba) [Volkomen verlaten; In de steek gelaten].
1. Een van de vrouwen van Kaleb, de zoon van Hezron. — 1Kr 2:18, 19; zie JERIOTH.
2. Dochter van Silhi en moeder van koning Josafat, de zoon van Asa. — 1Kon 22:41, 42; 2Kr 20:31, 32.