Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Babylon

Babylon

(Ba̱bylon) [Verwarring].

1. De naam die later aan Babel werd gegeven. Deze vermaarde stad lag aan de Eufraat in de vlakten van Sinear, ongeveer 870 km ten O van Jeruzalem en zo’n 80 km ten Z van Bagdad. De ruïnes van Babylon strekken zich uit over een reusachtig gebied dat de vorm heeft van een driehoek. Verscheidene ruïneheuvels liggen over het gebied verspreid. In Tell Babil (Mujelibe), dat in het noordelijke deel van de driehoek en ongeveer 10 km ten N van el-Hilla (Irak) ligt, is de oorspronkelijke naam bewaard gebleven. — Zie  BABYLON nr. 2; SINEAR.

Babylon lag aan weerszijden van de Eufraat. Een dubbel murenstelsel omgaf de stad, waardoor ze onneembaar scheen.

De oude stad Babylon

De binnenste stadswal, opgetrokken uit ongebrande bakstenen, bestond uit twee muren. De binnenmuur was 6,5 m dik, de 7 m verder gelegen buitenmuur ongeveer 3,5 m. Deze muren waren nog versterkt met verdedigingstorens die tevens ter versteviging van de muren dienden. Ongeveer 20 m buiten de buitenmuur liep een kade van gebrande, door asfalt aaneengevoegde bakstenen en een gracht die in het N en het Z van de stad met de Eufraat in verbinding stond. De gracht voorzag de stad van water en diende ook als bescherming tegen vijandelijke legers. Volgens Babylonische documenten gaven acht poorten toegang tot de binnenstad. Tot dusver zijn vier van Babylons poorten ontdekt en opgegraven.

De buitenste stadswal ten O van de Eufraat werd toegevoegd door Nebukadnezar II (die Salomo’s tempel verwoestte), waardoor een groot gebied van de vlakte in het N, O en Z binnen de stad viel, zodat in geval van oorlog mensen uit de omgeving daarheen konden vluchten. Deze buitenste stadswal bestond ook uit twee muren. De binnenmuur, van ongebrande bakstenen, was ongeveer 7 m dik en met verdedigingstorens versterkt. Daarvóór, op een afstand van ongeveer 12 m, bevond zich de buitenmuur van gebrande bakstenen. Deze bestond uit twee evenwijdige muurdelen die door hun torens met elkaar verbonden waren: het ene deel was bijna 8 m dik en het andere ongeveer 3,5 m.

Nabonidus verbond de uiteinden van de buitenste stadswal door langs de oostelijke oever van de rivier een muur op te trekken. Langs deze met torens versterkte muur van ongeveer 8,5 m breed liep ook een 3,5 m brede kade.

Herodotus, een Griekse geschiedschrijver uit de 5de eeuw v.G.T., zegt dat de Eufraat aan beide zijden geflankeerd werd door een doorlopende kade, die van de eigenlijke stad gescheiden was door muren met poorten. Volgens hem waren de stadsmuren ongeveer 90 m hoog, 26,5 m dik en ongeveer 95 km lang. Herodotus schijnt de feiten betreffende Babylon echter te hebben aangedikt. Zoals uit archeologische opgravingen blijkt, was Babylon veel kleiner en de buitenste stadswal veel korter en lager. Tot nu toe is niets gevonden waaruit blijkt dat vlak langs de westelijke rivieroever een kade heeft gelopen.

Vanuit de poorten in de zware muren liepen er straten door de stad. De grote Processiestraat, de belangrijkste boulevard, was geplaveid en de muren erlangs waren versierd met leeuwen (AFB.: Deel 2, blz. 323). Nebukadnezar II herstelde en vergrootte het oude paleis en bouwde zo’n 2 km verder naar het N een zomerpaleis. Ook bouwde hij een omvangrijk complex van trapsgewijs aangelegde terrassen op booggewelven, die bekendstaan als de hangende tuinen van Babylon en geprezen worden als een van de „wereldwonderen uit de oudheid”.

Deze uitgestrekte metropool aan weerszijden van de Eufraat was een internationaal handels- en industriecentrum. Ze was niet alleen een belangrijk centrum waar produkten werden vervaardigd, maar bovenal een zowel over land als over zee bereikbaar depot voor de handel tussen de volken van Oost en West. Babylons vloot had dan ook toegang tot de Perzische Golf en de verder weg gelegen zeeën.

Geschiedenis. Nimrod, die in de tweede helft van het 3de millennium v.G.T. leefde, stichtte Babylon als de hoofdstad van ’s mensen eerste politieke rijk. De bouw van deze stad kwam echter plotseling tot stilstand toen de mensen door de spraakverwarring niet meer met elkaar konden communiceren (Ge 11:9). Latere generaties van herbouwers kwamen en gingen. Hammurabi vergrootte de stad, versterkte haar en maakte haar tot de hoofdstad van het Babylonische Rijk onder Semitische heerschappij.

Onder de heerschappij van de Assyrische wereldmacht speelde Babylon in verscheidene oorlogen en opstanden een rol. Met de ondergang van de tweede wereldmacht stichtte de Chaldeeër Nabopolassar vervolgens omstreeks 645 v.G.T. een nieuwe dynastie in Babylon. Zijn zoon Nebukadnezar II, die de herbouw voltooide en de stad tot haar grootste glorie bracht, pochte: „Is dit niet het grote Babylon dat ikzelf gebouwd heb?” (Da 4:30) Ze behield die glorie als hoofdstad van de derde wereldmacht tot aan de nacht van 5 oktober 539 v.G.T. (Gregoriaanse kalender), toen Babylon voor de binnenvallende Medo-Perzische legers onder Cyrus de Grote viel.

In die noodlottige nacht hield Belsazar in Babylon een groot feestmaal met duizend van zijn rijksgroten. Nabonidus was niet aanwezig toen op de gepleisterde wand het onheilspellende handschrift verscheen: „MENE, MENE, TEKEL en PARSIN” (Da 5:5-28). Nadat de Perzen Nabonidus een nederlaag hadden toegebracht, had hij de wijk genomen naar Borsippa in het ZW. Maar Jehovah’s profeet Daniël was in die nacht van 5 oktober 539 v.G.T. wel in Babylon aanwezig, en hij maakte de betekenis van het schrift op de muur bekend. De soldaten van Cyrus in hun stellingen rondom Babylons schijnbaar onneembare muren sliepen niet. Voor hen was er in die nacht veel te doen. Met een briljante strategie leidden Cyrus’ genietroepen de machtige rivier de Eufraat om, zodat die niet meer door Babylon stroomde. Vervolgens trokken de Perzen door de rivierbedding op en klommen langs de rivieroevers omhoog om de stad via de poorten langs de kade te overrompelen. Snel gingen zij de straten door, doodden allen die tegenstand boden, namen het paleis in en brachten Belsazar ter dood. Alles was voorbij. In één nacht was Babylon gevallen, waardoor er een eind kwam aan eeuwen van Semitische overheersing. Babylon kwam nu onder Arische overheersing, en Jehovah’s profetische woord was vervuld. — Jes 44:27; 45:1, 2; Jer 50:38; 51:30-32; zie AFB.: Deel 2, blz. 325; CYRUS.

Vanaf dat gedenkwaardige jaar 539 v.G.T. begon Babylons glorie te tanen. Tweemaal kwam de stad in opstand tegen de Perzische heerser Darius I (Hystaspis), en bij de tweede maal werd ze ontmanteld. Een gedeeltelijk herbouwde stad kwam tegen Xerxes I in opstand en werd geplunderd. Alexander de Grote was van plan Babylon tot zijn hoofdstad te maken, maar in 323 v.G.T. stierf hij plotseling. Nicator veroverde de stad in 312 v.G.T. en bracht veel van het bouwmateriaal van de stad naar de oevers van de Tigris, om het te gebruiken voor de bouw van zijn nieuwe hoofdstad Seleucië. De stad en een joodse nederzetting bleven echter tot in vroeg-christelijke tijden bestaan, hetgeen voor de apostel Petrus aanleiding was om Babylon te bezoeken, zoals hij in zijn brief opmerkt (1Pe 5:13). Uit ter plaatse gevonden inscripties blijkt dat de tempel van Bel daar in 75 G.T. nog bestond. Tegen de 4de eeuw G.T. was de stad een ruïne en ze verdween uiteindelijk van het toneel. Ze werd tot niets dan „steenhopen”. — Jer 51:37.

In deze tijd is er van Babylon niets overgebleven dan aardheuvels en ruïnes, een werkelijke woestenij (AFB.: Deel 2, blz. 324). Het boek Archaeology and Old Testament Study verklaart: „Deze uitgestrekte ruïnes, waarvan Koldeweys werk ten spijt slechts een klein gedeelte is opgegraven, zijn in de afgelopen eeuwen op grote schaal geplunderd en als bouwmaterialen gebruikt. Mede als gevolg daarvan biedt de oppervlakte thans grotendeels een aanblik van dusdanige chaotische wanorde dat het geheel sterk doet denken aan de profetieën van Jes. xiii. 19–22 en Jer. l. 39 f., terwijl de indruk van de verwoesting nog wordt versterkt door de dorheid die een groot deel van het ruïnenveld kenmerkt.” — Onder redactie van D. W. Thomas, Oxford, 1967, blz. 41.

Religie. Babylon was een zeer religieuze stad. Volgens het uit opgravingen en oude teksten afkomstige bewijsmateriaal waren er meer dan vijftig tempels. De voornaamste god van de rijksstad was Marduk, in de bijbel Merodach genoemd. Er is wel geopperd dat Nimrod werd vergoddelijkt als Marduk, maar de meningen van de geleerden over de identificatie van goden met bepaalde mensen lopen uiteen. In de Babylonische religie speelden ook godentriaden een belangrijke rol. Een van deze triaden bestond uit twee goden en een godin, te weten Sin (de maangod), Sjamasj (de zonnegod) en Isjtar; zij werden als de heersers van de dierenriem beschouwd. Weer een andere triade bestond uit de duivels Labartu, Labasu en Akhkhazu. Overal werd afgodendienst beoefend. Babylon was inderdaad „een land van gehouwen beelden”, smerige „drekgoden”. — Jer 50:1, 2, 38.

De Babyloniërs geloofden in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel. — The Religion of Babylonia and Assyria, door M. Jastrow jr., 1898, blz. 556.

De Babyloniërs ontwikkelden de astrologie in een poging de toekomst van de mens in de sterren te kunnen lezen. (Zie ASTROLOGEN.) Magie, toverij en astrologie speelden in hun religie een belangrijke rol (Jes 47:12, 13; Da 2:27; 4:7). Vele hemellichamen, bijvoorbeeld de planeten, werden naar Babylonische goden genoemd. Waarzeggerij vormde in de dagen van Nebukadnezar, die er gebruik van maakte om beslissingen te nemen, nog steeds een fundamenteel element van de Babylonische religie. — Ez 21:20-22.

Israëls eeuwenoude vijand. De bijbel maakt dikwijls melding van Babylon, te beginnen met het Genesisverslag over de oorspronkelijke stad Babel (Ge 10:10; 11:1-9). Bij de buit die Achan uit Jericho meenam, bevond zich een „ambtskleed uit Sinear” (Joz 7:21). Na de val van het noordelijke koninkrijk Israël in 740 v.G.T. werden mensen uit Babylon en andere streken daarheen gebracht om de plaats in te nemen van de in ballingschap gevoerde Israëlieten (2Kon 17:24, 30). Hizkia beging de fout boden uit Babylon de schatten van zijn huis te laten zien; deze zelfde schatten, alsook enkele van Hizkia’s „zonen”, werden later naar Babylon gebracht (2Kon 20:12-18; 24:12; 25:6, 7). Koning Manasse (716–662 v.G.T.) werd eveneens als gevangene naar Babylon gevoerd, maar omdat hij zich verootmoedigde, zette Jehovah hem weer op zijn troon (2Kr 33:11). Koning Nebukadnezar nam het kostbare gerei van Jehovah’s huis mee naar Babylon, te zamen met duizenden ballingen. — 2Kon 24:1–25:30; 2Kr 36:6-20.

Uit de christelijke Griekse Geschriften blijkt dat Jechonja (Jojachin), die als gevangene naar Babylon werd gevoerd, een schakel vormde in de geslachtslijn van Jezus (Mt 1:11, 12, 17). De apostel Petrus schreef zijn eerste canonieke brief vanuit Babylon (1Pe 5:13; zie PETRUS, DE BRIEVEN VAN). Dit „Babylon” was de stad aan de Eufraat, en niet Rome, zoals sommigen beweren.

Zie BABYLON DE GROTE.

2. Het Babylonische Rijk, met zijn centrum in de vallei van Neder-Mesopotamië, werd ook aangeduid met de naam van de hoofdstad ervan, Babylon. — KAART: Deel 2, blz. 321.

Soms wordt Babylonië door geschiedkundigen onderverdeeld in een noordelijk deel, Akkad (Accad), en een zuidelijk deel, Sumer of Chaldea. Oorspronkelijk werd dit gebied in de Schrift als „het land Sinear” aangeduid (Ge 10:10; 11:2; zie SINEAR). Later, toen belangrijke heersers Babylon tot hun hoofdstad maakten, kwam dit gebied als Babylonië bekend te staan. Omdat soms Chaldeeuwse dynastieën aan de macht waren, werd het ook wel „het land der Chaldeeën” genoemd (Jer 24:5; 25:12; Ez 12:13). Enkele oude steden in Babylonië waren Adab, Akkad, Babylon, Borsippa, Erech, Kisj, Lagasj, Nippur en Ur. Natuurlijk strekte het Babylonische Rijk zich tot ver buiten Babylonië uit, want het omvatte tevens Syrië en Palestina helemaal tot aan de grens van Egypte.

In de eerste helft van de 8ste eeuw v.G.T. werd Babylonië geregeerd door een Assyrische koning met de naam Tiglath-Pileser III (Pul) (2Kon 15:29; 16:7; 1Kr 5:26). Later werd een Chaldeeër genaamd Merodach-Baladan koning van Babylon, maar na twaalf jaar werd hij door Sargon II verdreven. Sanherib, die Sargon II opvolgde, maakte nog een opstand van Babylon onder leiding van Merodach-Baladan mee. Nadat Sanherib in 732 v.G.T. tevergeefs had geprobeerd Jeruzalem in te nemen, zond Merodach-Baladan afgezanten naar koning Hizkia van Juda, mogelijk om steun te zoeken tegen Assyrië (Jes 39:1, 2; 2Kon 20:12-18). Later verdreef Sanherib Merodach-Baladan en kroonde hij zichzelf tot heerser van Babylon, welke positie hij tot zijn dood behield. Zijn zoon Esar-Haddon herbouwde Babylon. De Babyloniërs schaarden zich rond Nabopolassar en stelden hem tot koning aan. Met hem begon de Nieuwbabylonische dynastie, die tot Belsazar bleef bestaan. Die dynastie, van Nabopolassars zoon Nebukadnezar tot Belsazar, wordt in de bijbelse profetie afgebeeld door het gouden hoofd van het beeld uit Nebukadnezars droom (Da 2:37-45) en, in een droomvisioen van Daniël, door een leeuw die de vleugels van een arend en een mensenhart had. — Da 7:4.

In 632 v.G.T. werd Assyrië door deze nieuwe Chaldeeuwse dynastie, met de hulp van Medische en Scythische bondgenoten, onderworpen. In 625 v.G.T. versloeg Nabopolassars oudste zoon, Nebukadnezar (II), de Egyptische farao Necho in de slag bij Karkemis, en in datzelfde jaar nam hij de regeringsmacht over (Jer 46:1, 2). Onder Nebukadnezar was Babylon „een gouden beker” in de hand van Jehovah, waarmee hij zijn verontwaardiging over het ontrouwe Juda en Jeruzalem uitgoot (Jer 25:15, 17, 18; 51:7). In 620 v.G.T. dwong hij Jojakim schatting te betalen, maar na ongeveer drie jaar kwam Jojakim in opstand. In 618 v.G.T., ofte wel in het 3de jaar van Jojakim als schatplichtig regeerder, trok Nebukadnezar tegen Jeruzalem op (2Kon 24:1; 2Kr 36:6). Maar Jojakim stierf voordat hij door de Babyloniërs gevangengenomen kon worden. Jojachin, die zijn vader was opgevolgd, gaf zich snel over en werd in 617 v.G.T. samen met andere edelen gevankelijk weggevoerd naar Babylon (2Kon 24:12). Vervolgens werd Zedekia als koning van Juda aangesteld, maar ook hij kwam in opstand, en in 609 v.G.T. belegerden de Babyloniërs Jeruzalem opnieuw. In 607 v.G.T. sloegen zij uiteindelijk een bres in de muren van de stad (2Kon 25:1-10; Jer 52:3-12). Dat jaar, 607 v.G.T., waarin Jeruzalem werd verwoest, was van grote betekenis voor het berekenen van de tijd die zou verstrijken totdat Jehovah, de Universele Soeverein, de wereldheerser van zijn keus in Koninkrijksmacht zou installeren. — Zie BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN (Het begin van het „vertreden”).

Er is één spijkerschrifttablet gevonden waarop melding wordt gemaakt van een veldtocht tegen Egypte in het 37ste jaar van Nebukadnezar (588 v.G.T.). Dit kan de gelegenheid zijn geweest waarbij het machtige Egypte onder Babylonische overheersing kwam, zoals de profeet Ezechiël waarschijnlijk in het jaar 591 v.G.T. had voorzegd (Ez 29:17-19). Uiteindelijk stierf Nebukadnezar II in oktober 582 v.G.T., na 43 jaar geregeerd te hebben, gedurende welke tijd hij vele natiën had veroverd en in Babylonië zelf een geweldig bouwprogramma had geleid. Hij werd door Awil-Marduk (Evil-Merodach) opgevolgd. Deze nieuwe heerser was de in ballingschap levende koning Jojachin gunstig gezind (2Kon 25:27-30). Over de regering van Neriglissar, klaarblijkelijk de opvolger van Evil-Merodach, en van Labashi-Marduk is weinig bekend.

Over Nabonidus en zijn zoon Belsazar, die ten tijde van Babylons val kennelijk samen regeerden, zijn uitvoeriger geschiedkundige inlichtingen beschikbaar.

Intussen waren de Meden en de Perzen onder aanvoering van Cyrus de Grote in opmars om de heerschappij over Babylonië over te nemen en de vierde wereldmacht te worden. In de nacht van 5 oktober 539 v.G.T. (Gregoriaanse kalender) werd Babylon ingenomen en Belsazar gedood. In het eerste jaar van Cyrus, na de verovering van Babylon, vaardigde hij zijn beroemde decreet uit waarin hij een groep van 42.360 Israëlieten alsmede vele slaven en beroepszangers toestemming verleende om naar Jeruzalem terug te keren. Zo’n 200 jaar later kwam er een eind aan de Perzische overheersing van Babylonië, toen Alexander de Grote in 331 v.G.T. Babylon innam. Tegen het midden van de 2de eeuw v.G.T. was Babylonië in handen van de Parthen onder hun koning Mithradates I.

Aangezien in dit land bloeiende joodse gemeenschappen bestonden, ging Petrus, de apostel voor de joden, naar Babylon, en van daar uit schreef hij op zijn minst een van zijn geïnspireerde brieven (Ga 2:7-9; 1Pe 5:13). In deze oosterse gemeenschappen ontwikkelden joodse leiders de Babylonische targoem, ook bekend als de Targoem Onkelos, en vervaardigden zij een aantal handschriften van de Hebreeuwse Geschriften. Opmerkelijk is de Petersburger Profetencodex uit 916 G.T., omdat hij zowel de oosterse (Babylonische) als de westerse (Tiberiënsische) punctuatie bevat.