Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Baden

Baden

Het Hebreeuwse woord ra·chatsʹ wordt met „baden” of „wassen” weergegeven en heeft betrekking op de reiniging van zowel het menselijk lichaam als andere voorwerpen door ze in water onder te dompelen of daarmee te overgieten (Le 16:24; Ge 24:32). Om het wassen van kleren, die onder water gestampt werden, te beschrijven, gebruikten de bijbelschrijvers echter het Hebreeuwse woord ka·vasʹ, dat verwant is aan het Arabische kabasa (kneden; stampen) en het Akkadische kabasoe (treden). Daarom lezen wij in Leviticus 14:8: „En degene die zich reinigt, moet zijn kleren wassen [een vorm van ka·vasʹ] en al zijn haar afscheren en zich in water baden [wera·chatsʹ] en moet rein zijn.” — Zie ook Le 15:5-27; Nu 19:19.

Het Griekse woord voor „bad” is louʹtron. — Tit 3:5.

Van degenen die Jehovah in heiligheid en zuiverheid aanbidden, wordt fysieke reinheid verlangd. Dit werd getoond in verband met de tabernakelregeling en de latere tempeldienst. Toen de hogepriester Aäron en zijn zonen geïnstalleerd werden, baadden zij zich voordat zij hun ambtsklederen aandeden (Ex 29:4-9; 40:12-15; Le 8:6, 7). Om hun handen en voeten te wassen, gebruikten de priesters water uit het koperen bekken in het voorhof van de tabernakel en later uit de enorme gegoten zee in Salomo’s tempel (Ex 30:18-21; 40:30-32; 2Kr 4:2-6). Op de Verzoendag baadde de hogepriester zich tweemaal (Le 16:4, 23, 24). Degenen die de bok voor Azazel, de overblijfselen van de dierenoffers en de rode offerkoe buiten de legerplaats brachten, moesten hun vlees baden en hun kleren wassen voordat zij weer in de legerplaats kwamen. — Le 16:26-28; Nu 19:2-10.

Er waren verschillende redenen waarom de Israëlieten verplicht waren zich ceremonieel te baden. Al wie van melaatsheid genezen was, elkeen die in aanraking kwam met dingen die door iemand met een „vloeiing” waren aangeraakt, een man die een zaaduitstorting had, een vrouw na de menstruatie of na langdurige bloedvloeiingen, of al wie seksuele gemeenschap had, was „onrein” en moest zich baden (Le 14:8, 9; 15:4-27). Iemand die zich ophield in een tent waarin zich het lijk van een mens bevond, of die een lijk aanraakte, was „onrein” en moest met reinigingswater worden ontzondigd. Wie weigerde zich aan dit voorschrift te houden, moest „uit het midden van de gemeente worden afgesneden, omdat hij Jehovah’s heiligdom verontreinigd heeft” (Nu 19:20). Het is dus passend dat het wassen in figuurlijke zin wordt gebruikt om een reine positie voor Jehovah’s aangezicht aan te duiden (Ps 26:6; 73:13; Jes 1:16; Ez 16:9). Het baden met Jehovah’s woord der waarheid, gesymboliseerd door water, heeft een reinigende werking. — Ef 5:26.

In de bijbel wordt terloops gewag gemaakt van personen die zich baadden: Farao’s dochter in de Nijl (Ex 2:5); Ruth voordat zij bij Boaz verscheen (Ru 3:3); Bathseba zonder te weten dat zij door David werd gadegeslagen (2Sa 11:2, 3); David voordat hij zich in het huis van Jehovah ter aarde wierp (2Sa 12:20); prostituées in een vijver te Samaria (1Kon 22:38). Op Elisa’s bevel: ’Baad u en wees rein’, baadde de melaatse Naäman zich zevenmaal in de Jordaan (2Kon 5:9-14). Het was gebruikelijk om pasgeboren baby’s te baden en ook lijken te baden voordat ze begraven werden. — Ez 16:4; Han 9:37.

In het hete klimaat van het Midden-Oosten, waar de mensen in open sandalen op stoffige wegen liepen, was het een blijk van gastvrijheid en vriendelijkheid ervoor te zorgen dat de voeten van gasten gewassen werden. Abraham bewees engelen deze vriendelijkheid (Ge 18:1-4); andere voorbeelden waren Lot, Laban en Abigaïl (Ge 19:1, 2; 24:29-32; 1Sa 25:41; Lu 7:38, 44; 1Ti 5:10). Ook Jezus waste de voeten van zijn discipelen. — Jo 13:5-17; zie VOETWASSING.

De Farizeeën wasten „hun handen tot aan de elleboog”, niet uit hygiënische overwegingen, maar uitsluitend op grond van rabbijnse overleveringen. — Mr 7:1-5; Mt 15:1, 2.