Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bahurim

Bahurim

(Bahu̱rim) [Uitverkoren].

Een dorp in de buurt van de Olijfberg, aan de N-zijde van een weg die in de oudheid naar Jericho en de Jordaan voerde. Bahurim wordt over het algemeen geïdentificeerd met Ras et-Tmim, 2 km ten NO van de Tempelberg.

Toen Sauls dochter Michal aan koning David werd teruggegeven, liep Paltiël al wenend tot aan Bahurim achter haar aan. Op generaal Abners bevel: „Ga weg, keer terug!”, keerde hij bij deze plaats terug (2Sa 3:16). Later, toen David wegens de samenzwering van zijn zoon Absalom Jeruzalem verliet, stak hij het stroomdal van de Kidron over, besteeg „de helling der Olijven” en trok over de top naar Bahurim (2Sa 15:23, 30; 16:1, 5). Hier begon Simeï, de Benjaminitische bloedverwant van Saul, langs de berghelling mee te lopen, waarbij hij David vervloekte en met stenen en stof gooide (2Sa 16:5-13; 19:15-23). Bahurim was ook de plaats waar Ahimaäz en Jonathan, de zonen van Zadok en Abjathar, zich in de put van een zekere man moesten verbergen toen zij op weg waren om een boodschap aan koning David over te brengen. — 2Sa 15:27; 17:17-20.