Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Barnabas

Barnabas

(Ba̱rnabas) [Zoon van vertroosting].

Deze prominente figuur in het eerste-eeuwse christendom wordt in de Schrift voor het eerst vermeld door Lukas, en wel in Handelingen 4:34-36. Daar vernemen wij dat deze toegewijde man een leviet uit Cyprus was, maar wanneer hij in het verslag wordt geïntroduceerd, bevindt hij zich in Jeruzalem. Van de vele gelovigen die kort na Pinksteren hun velden en huizen verkochten en de opbrengst aan de apostelen schonken ter bevordering van het christelijke werk, werd deze man met name genoemd. Zijn eigenlijke naam was Jozef, maar de apostelen gaven hem de bijnaam Barnabas, wat „Zoon van vertroosting” betekent. Het was destijds niet ongewoon om iemand op grond van zijn kenmerkende eigenschappen een bijnaam te geven.

Hij was een zeer hartelijk en edelmoedig persoon, die niet aarzelde zichzelf en zijn materiële bezittingen bereidwillig beschikbaar te stellen ter bevordering van de Koninkrijksbelangen. Hij was iemand die zijn broeders graag ’te hulp kwam’ (Han 9:27) en die wanneer hij pasgeïnteresseerden trof, ’zich verheugde en hen allen ging aanmoedigen voort te gaan in de Heer en dit tot het voornemen van hun hart te maken’. Barnabas „was een goed man en vol heilige geest en geloof” (Han 11:23, 24). In Antiochië verrichtte hij dienst als profeet en leraar (Han 13:1). De apostelen rekenden Barnabas tot de ’geliefden die hun ziel voor de naam van onze Heer Jezus Christus hebben overgegeven’ (Han 15:25, 26). Hoewel hij niet tot de twaalf apostelen behoorde, werd hij terecht als apostel aangeduid (Han 14:14), want hij was werkelijk iemand die „door de heilige geest [was] uitgezonden”. — Han 13:4, 43.

De nauwe omgang die jarenlang tussen Barnabas en Paulus bestond, begon ongeveer drie jaar na de bekering van Paulus, toen deze met de gemeente te Jeruzalem in contact wilde komen. Hoe Barnabas Paulus voor het eerst heeft ontmoet, wordt niet vermeld. In ieder geval had Barnabas het voorrecht Paulus aan Petrus en de discipel Jakobus voor te stellen. — Han 9:26, 27; Ga 1:18, 19.

Ondertussen was in Syrisch Antiochië door zekere Griekssprekende joden uit Cyprus en Cyrene heel wat belangstelling voor het christendom opgewekt. Dientengevolge zond het besturende lichaam in Jeruzalem Barnabas naar Antiochië om deze nieuwe gelovigen verder aan te moedigen en op te bouwen. Barnabas was voor dit werk een goede keus, aangezien hij een Griekssprekende Cyprioot was. Toen nu in Antiochië „een aanzienlijke schare . . . aan de Heer toegevoegd” werd, haastte Barnabas zich naar Tarsus en overreedde Paulus om met hem mee te gaan en hem in de bediening te helpen. Omstreeks deze tijd werden de broeders in Antiochië er door een goddelijke waarschuwing aangaande een komende hongersnood toe bewogen in Antiochië een inzameling te houden, die te zijner tijd door de hand van Barnabas en Paulus naar de gemeente in Jeruzalem werd gezonden. — Han 11:22-24, 27-30; 12:25.

Toen dit reliefwerk voltooid was, keerden de twee omstreeks 47 G.T. naar Antiochië terug, en vandaar begaven zij zich onder leiding van de heilige geest op een zendingsreis. Deze voerde Barnabas en Paulus allereerst naar Cyprus, waar zij werden gebruikt om Gods waarheid aan de proconsul Sergius Paulus te verkondigen. Vandaar reisden zij door het binnenland van Klein-Azië. Af en toe werden zij door gepeupel hevig vervolgd. Op een keer, toen zij in Lystra een kreupele man hadden genezen, was het hun net gelukt de scharen (die dachten dat Barnabas de god Zeus en Paulus, die „het woord voerde”, Hermes of Mercurius was) ervan te „weerhouden slachtoffers aan hen te brengen”, toen er joden kwamen „die de scharen overreedden, en zij stenigden Paulus en sleepten hem buiten de stad”. — Han 13:1-12; 14:1-20.

Omstreeks 49 G.T. gingen Barnabas en Paulus met het brandende vraagstuk over de besnijdenis van niet-joden naar het besturende lichaam in Jeruzalem, en toen deze kwestie was opgelost, keerden zij snel naar Antiochië terug en bereidden zich op hun volgende zendingsreis voor (Han 15:2-36). Omdat zij het echter niet eens konden worden of zij Johannes Markus zouden meenemen, scheidden hun wegen zich. Barnabas nam zijn neef Markus mee naar Cyprus, terwijl Paulus met Silas door de districten Syrië en Cilicië reisde (Han 15:37-41). Hier eindigt het bijbelse verslag over Barnabas. Alleen in enkele van de brieven van Paulus wordt nog kort melding van hem gemaakt. — 1Kor 9:6; Ga 2:1, 9, 13; Kol 4:10.