Beer
[Hebr.: dov of dōv; Gr.: arʹkos].
Vroeger behoorde de Syrische beer (Ursus arctos syriacus) tot de inheemse dieren van Palestina. Thans wordt hij nog in het N van Syrië, het NW van Iran en het Z van Turkije aangetroffen. Hij is meestal lichtbruin van kleur en weegt gemiddeld zo’n 140 kg. Ondanks zijn ogenschijnlijke plompheid kan de beer zich zelfs op oneffen terrein met een grote snelheid voortbewegen; sommige soorten kunnen wel bijna 48 km per uur halen, maar dan alleen over een korte afstand. Beren zijn ook goede zwemmers, en de meeste kunnen klimmen.
De opvatting dat beren hun prooi omklemmen en dooddrukken, wordt niet door de feiten gestaafd. In een gevecht slaat de beer met zijn reusachtige poten, en zijn krachtige, zware voorpoten drijven de niet-intrekbare klauwen diep in het lichaam van zijn tegenstander. Vaak is één enkele slag voldoende om een dier, bijvoorbeeld een ree, te doden. Zeer passend wordt in de bijbel dan ook de gevaarlijkheid van de beer met die van de leeuw vergeleken (Am 5:19; Klg 3:10). In feite zijn volgens natuuronderzoekers de beren zelfs nog gevaarlijker dan de grote katachtige roofdieren. Gewoonlijk echter valt de beer, net als andere dieren, de mens niet lastig maar gaat hij hem uit de weg. Wordt hij evenwel getergd of verrast, dan kan het gebeuren dat hij tot de aanval overgaat.
De bijbel maakt verscheidene keren melding van de woestheid van een berin die haar jongen kwijt is (2Sa 17:8; Sp 17:12; Ho 13:8). Bij één gelegenheid gebruikte God beren om zijn straf te voltrekken, doordat ze de misdadige jongeren die de profeet Elisa bespotten, doodden. — 2Kon 2:24.
Beren hebben een afwisselend menu; ze voeden zich met bladeren en wortels van planten, alsook met vruchten, bessen, noten, eieren, insekten, vissen, knaagdieren en dergelijke, en hebben een bijzondere voorliefde voor honing. Hoewel er uitzonderingen zijn, schijnt de voorkeur van beren naar plantaardig voedsel uit te gaan. Niettemin moesten in het oude Israël, wanneer vruchten en andere vegetarische kost van beren schaars waren, herders van schapen en geiten op hun hoede zijn voor verscheurende beren. David moest in zijn jeugd eens tegen een beer vechten om de kudde van zijn vader te beschermen. — 1Sa 17:34-37.
Wanneer beren honger hebben en prooi ruiken, brommen ze ongeduldig. Zo schrijft de profeet Jesaja dat de Israëlieten zouden „brommen net als beren”, aangezien zij op gerechtigheid en redding hoopten, maar steeds weer teleurgesteld werden (Jes 59:11). Een aanstormende beer wordt ook op passende wijze vergeleken met een goddeloze heerser, die zijn geringe onderdanen berooft en onderdrukt. — Sp 28:15.
In Daniëls visioen van de verschrikkelijke beesten, die wereldmachten der aarde symboliseren, was de beer een afbeelding van de Medo-Perzische wereldmacht en haar begeerte naar gebiedsverovering en plundering (Da 7:5, 17). Even roofzuchtig is het wilde beest uit de zee, dat Johannes in zijn visioen zag en dat zeven koppen en tien horens had en poten „als die van een beer” (Opb 13:2). Dat er tijdens de heerschappij van de Messias onder Jehovah’s weer bijeengebrachte volk vrede zou heersen, wordt te kennen gegeven door de profetie die zegt dat de koe en de beer samen zullen weiden. — Jes 11:7.