Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Berg

Berg

Een landmassa die opvallend hoger oprijst dan heuvels in hetzelfde gebied. Het onderscheid tussen heuvels en bergen is betrekkelijk. In een gebied met lage heuvels kan een berg slechts zo’n 100 m hoger zijn dan het landschap eromheen, terwijl in het bergland de lagere toppen soms ook heuvels worden genoemd, zelfs wanneer ze veel hoger zijn dan een alleenstaande berg, zoals de 562 m hoge berg Tabor. — Re 4:6.

Het Hebreeuwse woord har kan duiden op afzonderlijke bergen, zoals de berg Sinaï, de berg Gerizim, de berg Ebal, de berg Gilboa en de berg Sion (Ex 19:11; De 11:29; 1Sa 31:8; Jes 4:5). Het kan ook duiden op bergketens, zoals de bergen van Ararat (Ge 8:4); en op een geheel hoogland, zoals het bergland van Efraïm (Joz 17:15), Naftali (Joz 20:7) en Gilead (De 3:12); alsook op de streken die in de oudheid door de Amorieten en de Ammonieten werden bewoond (De 1:7, 20; 2:37). Het Aramese woord toer (Da 2:35) en het Griekse woord oʹros zijn ook een aanduiding voor een berg. — Zie de trefwoorden met de namen van de afzonderlijke bergen.

De bergen van Palestina. In het algemeen is Palestina een vrij bergachtig land, hoewel het niet veel indrukwekkende toppen telt. Ten W van de Jordaan liggen in het Z de bergen van Juda, waartoe de berg Moria, de berg Sion en de Olijfberg behoren (2Kr 3:1; Ps 48:2; Mr 13:3). Het middengedeelte van deze bergketen strekt zich in noordoostelijke richting uit tot aan de berg Gilboa (1Sa 31:1) en omvat de bergen van Efraïm en Samaria, met de historische toppen van de Gerizim en de Ebal (Joz 19:50; De 11:29). In het NNW steekt het voorgebergte van de Karmel in de Middellandse Zee uit. — Jer 46:18.

Het Dal van Jizreël (Esdralon) scheidt de voornaamste bergketen van een tweede keten, die verder naar het N ligt. Tot deze laatstgenoemde bergketen behoren de berg Tabor (Re 4:6) en het Libanongebergte langs de kust. — Re 3:3; 1Kon 5:6.

Ten O van de Jordaanslenk liggen de hoogvlakten van Edom en Moab (2Kr 20:10) en de steile rotsen langs de O-kant van de Dode Zee, waaronder de berg Nebo, vanwaar Mozes het Beloofde Land zag, alsook het ten O van het Jordaandal gelegen tafelland, dat gemiddeld zo’n 600 m hoog is (De 3:10; 34:1-3; Joz 13:8, 9; 20:8). Dit bergland zet zich noordwaarts voort en reikt tot aan de Anti Libanon met zijn majestueuze berg Hermon, de hoogste top in heel Palestina. — Hgl 4:8.

Het nut van bergen. Bergen beïnvloeden het klimaat en de neerslag; ze vangen het water op en voeren het naar de rivieren af of houden het vast in ondergrondse reservoirs, die bronnen in de dalen beneden voeden (De 8:7). Op de berghellingen groeien bomen (2Kr 2:16, 18), wijngaarden en verscheidene gewassen (Ps 72:16; Sp 27:25; Jes 7:23-25; Jer 31:5). De rotsplateaus dienden als dorsvloer (Jes 17:13). Bergen boden een natuurlijke bescherming tegen binnenvallende legers (Ps 125:2); men zocht daar in tijden van gevaar toevlucht en legde er opslagplaatsen aan (Ge 19:17, 30; Re 6:2; Mt 24:16; vgl. Opb 6:15). Ook in het wild levende dieren vonden er beschutting (Ps 50:10, 11; 104:18; Jes 18:6). Op bergen werden steden gebouwd (Mt 5:14). Door mijnbouw werden er nuttige ertsen gewonnen (De 8:9). Ook werden uit steengroeven in de bergen waardevolle bouwstenen gehaald. — 1Kon 5:15-17.

Jehovah’s bezit. Alle bergen behoren Jehovah God toe, want hij heeft ze geformeerd (Ps 95:4; Am 4:13). De uitdrukking „berg van Jehovah” of ’van God’ wordt echter vaak in speciale zin toegepast op bergen waar Jehovah zijn tegenwoordigheid openbaarde. Daartoe behoren de berg Sinaï of Horeb (Ex 3:1; Nu 10:33) en de berg waar Jehovah’s heiligdom stond. — Ps 24:3.

Figuurlijk en profetisch gebruik. Soms heeft de term „berg” betrekking op de grond, de plantengroei en de bomen op het oppervlak van de berg. (Vgl. Ps 83:14.) Over Jehovah zegt de psalmist: „Hij raakt de bergen aan, en ze roken” (Ps 104:32; 144:5, 6). Dit kan duiden op het feit dat bergwouden door de bliksem in brand gezet kunnen worden, waardoor een berg gaat roken. De gevolgen van een zware onweersbui schijnen beschreven te worden als de bijbel spreekt over bergen die ’wegvloeien’ of ’smelten’ (Re 5:5; Ps 97:5). Zware regens veroorzaken stromen en onstuimige beken die de grond wegspoelen, alsof deze smelt. In overeenkomstige zin werd voorzegd dat de voltrekking van Jehovah’s toorn aan de natiën tot zo’n slachting zou leiden dat het bloed van de verslagenen de bergen zou doen smelten, dat wil zeggen, de grond zou wegspoelen (Jes 34:1-3). Wanneer er staat dat de bergen zouden „druipen van zoete wijn”, wordt daarmee bedoeld dat de wijngaarden op de hellingen een overvloedige oogst zouden opleveren. — Joë 3:18; Am 9:13.

Op de berg Sinaï ging de openbaring van Jehovah’s tegenwoordigheid gepaard met natuurverschijnselen als bliksem, rook en vuur. Ook beefde de berg (Ex 19:16-18; 20:18; De 9:15). Deze en andere natuurverschijnselen liggen blijkbaar ten grondslag aan figuurlijke uitdrukkingen die elders in de bijbel worden aangetroffen. (Vgl. Jes 64:1-3.) De beeldspraak dat ’bergen rondhuppelden als rammen’ had klaarblijkelijk betrekking op het beven van de berg Sinaï (Ps 114:4, 6). Dat ’de grondvesten der bergen in vlam gezet’ worden, kan een zinspeling op vulkanische activiteit zijn (De 32:22), en dat de ’grondvesten van de bergen in beroering geraken’, duidt erop dat ze, mogelijk door een aardbeving, geschokt worden. — Ps 18:7.

Beelden regeringen af. In de bijbelse symboliek kunnen bergen koninkrijken of heersende regeringen afbeelden (Da 2:35, 44, 45; vgl. Jes 41:15; Opb 17:9-11, 18). Babylon stortte door zijn militaire veroveringen andere landen in het verderf en wordt daarom als een „berg van verderf” aangeduid (Jer 51:24, 25). In een psalm waarin Jehovah’s optreden tegen vijandelijke strijders wordt verhaald, wordt hij afgeschilderd als „omhuld met licht, majestueuzer dan de bergen met prooi [„roofbergen”, SV (vs. 5)]” (Ps 76:4). „De roofbergen” kunnen een afbeelding zijn van agressieve koninkrijken. (Vgl. Na 2:11-13.) David zei over Jehovah: „Gij [hebt] mijn berg in sterkte doen staan”, wat waarschijnlijk betekent dat Jehovah Davids koninkrijk verhoogd en stevig bevestigd had (Ps 30:7; vgl. 2Sa 5:12). Dat bergen koninkrijken kunnen afbeelden, is een hulp om de betekenis te begrijpen van wat in Openbaring 8:8 wordt beschreven als „iets wat geleek op een grote berg, brandend van vuur”. De gelijkenis met een brandende berg suggereert dat hier sprake is van een regeringsvorm die verwoestend als vuur is.

De profetie van Daniël gaf te kennen dat Gods koninkrijk, na de andere koninkrijken verbrijzeld te hebben, tot een grote berg zou worden en de gehele aarde zou vullen (Da 2:34, 35, 44, 45). Dit betekende dat het zijn zegenrijke heerschappij over de gehele aarde zou uitstrekken. De psalmist schreef: „Laten de bergen vrede dragen voor het volk, ook de heuvels, door rechtvaardigheid” (Ps 72:3). In overeenstemming met deze psalm zouden de zegeningen die in verband met Gods berg worden genoemd, zoals Jehovah’s feestmaal voor alle volken, op aarde ervaren worden. — Jes 25:6; zie ook Jes 11:9; 65:25.

Met aanbidding verbonden. De berg Sion werd een heilige berg toen David de heilige Ark naar de tent bracht die hij daar opgeslagen had (2Sa 6:12, 17). Daar de Ark verband hield met Jehovah’s tegenwoordigheid en David klaarblijkelijk op aanwijzing van God had gehandeld (De 12:5), betekende dit dat Jehovah de berg Sion als zijn woonplaats had uitgekozen. Met betrekking tot de keus van deze berg schreef David: „Het bergland van Basan is een berg van God [d.w.z. door God geschapen]; het bergland van Basan is een veeltoppige berg. Waarom blijft gij, o gij veeltoppige bergen, met afgunst kijken naar de berg die God voor zich begeerd heeft om daarop te wonen? Ja, Jehovah zelf zal daar voor eeuwig verblijven. . . . Jehovah zelf is van de Sinaï [waar hij voor de eerste keer zijn tegenwoordigheid aan de gehele natie Israël openbaarde] gekomen in de heilige plaats” (Ps 68:15-17). Het bergland van Basan kan geïdentificeerd worden met de berg Hauran (Jebel ed Druz), en het is mogelijk dat met de uitdrukking „berg van God” en „veeltoppige berg” deze bergketen wordt bedoeld. Hoewel de berg Hauran ver boven de berg Sion uittorent, koos Jehovah de minder opvallende plek als zijn woonplaats uit.

Nadat de tempel op de berg Moria was gebouwd, ging de term „Sion” ook de plaats omvatten waar de tempel zich bevond, en daardoor bleef Sion Gods heilige berg (Jes 8:18; 18:7; 24:23; Joë 3:17). Daar Jehovah’s tempel zich in Jeruzalem bevond, werd ook de stad zelf als zijn „heilige berg” aangeduid (Jes 66:20; Da 9:16, 20). Misschien dacht de psalmist eraan hoe men zich tijdens het bidden in de richting van de bergen van Jeruzalem keerde toen hij zei: „Ik zal mijn ogen opheffen naar de bergen. Vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp komt van Jehovah.” — Ps 121:1, 2; vgl. Ps 3:4; 1Kon 8:30, 44, 45; Da 6:10.

In de profetie van Jesaja (2:2, 3) en van Micha (4:1, 2) wordt gewezen op de tijd dat „de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd [zou] worden boven de top der bergen” en „verheven [zou] worden boven de heuvels”, terwijl mensen uit vele natiën erheen zouden stromen. Dat „de berg van het huis van Jehovah” boven bergen en heuvels verheven zou zijn, was een aanduiding van de verheven positie van de ware aanbidding, want bergen en heuvels dienden in de oudheid als plaatsen waar men afgodische aanbidding beoefende en heiligdommen voor valse goden bouwde. — De 12:2; Jer 3:6; Ez 18:6, 11, 15; Ho 4:13.

In een typologische vervulling werd de aanbidding van Jehovah in de tijd tussen 29 en 70 G.T., gedurende het laatst der dagen van het joodse samenstel van dingen, verhoogd boven de hoge positie die heidense natiën aan hun valse goden toekenden. De Koning, Jezus Christus, maakte „een doorbraak” doordat hij de ware aanbidding verhoogde, waarop eerst een overblijfsel van de natie Israël zich bij hem aansloot en vervolgens mensen uit alle natiën hem gingen volgen (Jes 2:2; Mi 2:13; Han 10:34, 35). In een tegenbeeldige vervulling, in het laatst der dagen van dit samenstel van dingen, is de aanbidding van Jehovah hemelhoog verheven. De Koning, Jezus Christus, heeft het overblijfsel van het geestelijke Israël tot de zuivere aanbidding geleid, en een grote schare uit alle natiën is hen gevolgd. — Opb 7:9.

Hindernissen. Soms beelden bergen hindernissen af. De hindernissen bijvoorbeeld die de terugkeer van de Israëlieten uit Babylonische ballingschap en later de vorderingen in verband met de herbouw van de tempel in de weg stonden, werden met bergen vergeleken (Jes 40:1-4; Za 4:7). Geloof kan dergelijke met bergen te vergelijken hindernissen uit de weg ruimen en, als het Gods wil is, zelfs letterlijke bergen. — Mt 17:20; 21:21; Mr 11:23; 1Kor 13:2.

Stabiliteit, duurzaamheid of verhevenheid. Bergen zijn een symbool van stabiliteit en duurzaamheid (Jes 54:10; Hab 3:6; vgl. Ps 46:2). Daarom kan de psalmist, toen hij Jehovah’s rechtvaardigheid met „bergen Gods” vergeleek (Ps 36:6), bedoeld hebben dat Jehovah’s rechtvaardigheid onveranderlijk is. Maar aangezien bergen hoog verheven zijn, kan dit ook op het feit wijzen dat Gods rechtvaardigheid die van de mens ver overtreft. (Vgl. Jes 55:8, 9.) In verband met het uitstorten van de zevende schaal van Gods toorn staat in Openbaring 16:20: „Bergen werden niet gevonden.” Dit duidt erop dat zelfs dingen die zo hoog verheven zijn als bergen, niet aan de uitstorting van Gods toorn kunnen ontkomen. — Vgl. Jer 4:23-26.

De bergen verheugen zich en loven Jehovah. Wanneer Jehovah zijn goedgunstige aandacht op zijn volk richt, heeft dit een goede uitwerking op het land. Bebouwd en verzorgd, bieden de berghellingen geen verwaarloosde aanblik meer, als treurden ze in een staat van verwoesting of bezoeking. Daarom heffen de bergen, figuurlijk gesproken, „een vreugdegeroep” aan, en door hun schoonheid en produktiviteit loven ze Jehovah. — Ps 98:8; 148:7-9; vgl. Jes 44:23; 49:13; 55:12, 13; Ez 36:1-12.