Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Beria

Beria

(Beri̱a) [Met rampspoed].

1. De als vierde genoemde zoon van Aser, die, misschien met zijn eigen twee zonen Heber en Malkiël, met Jakobs huisgezin naar Egypte kwam (Ge 46:8, 17). Hij en zijn twee zonen worden genoemd als voorvaderlijke familiehoofden; zijn nakomelingen waren de Beriïeten. — Nu 26:44, 45; 1Kr 7:30, 31.

2. Een zoon van Efraïm, geboren nadat mannen van Gath zijn oudere broers hadden gedood. Efraïm „gaf hem de naam Beria, omdat zij [Beria’s moeder] zich met rampspoed [Hebr.: vera·ʽahʹ] in zijn huis bevond”. — 1Kr 7:20-23.

3. Een van de vijf zonen van Elpaäl en een van de Benjaminitische familiehoofden door wie de inwoners van Gath werden verjaagd. — 1Kr 8:12, 13.

4. De als laatste genoemde zoon van Simeï, een leviet en nakomeling van Gerson. Beria en zijn broer Jeüs „hadden niet veel zonen; daarom werden zij een vaderlijk huis voor één ambtsgroep”. — 1Kr 23:6-11.