Beula
(Be̱u̱la) [Als een echtgenote in eigendom].
Een Hebreeuws woord (Beʽoe·lahʹ) dat in sommige bijbelvertalingen (AS; KJ; Ro) in Jesaja 62:4 als een naam wordt getranscribeerd, terwijl het in andere wordt weergegeven met „Het getrouwde” (SV), „Gehuwde” (LV; NBG; WV), „Gelukkig Getrouwd” (GNB), „mijn gehuwde echtgenote” (Mo) en „Als een echtgenote in eigendom” (NW).
De geestelijke vrouw Sion zou na de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs en de algehele ontvolking van Juda in een desolate toestand verkeren. In de herstellingsprofetie die Jehovah bij monde van Jesaja gaf — een profetie niet alleen van groot belang voor de joodse ballingen in het oude Babylon maar ook voor de leden van het geestelijke Israël — werd echter verzekerd dat het land hersteld en opnieuw bevolkt zou worden. Er werd dus een veranderde toestand voorzegd. Het eens verwoeste Sion zou niet langer „een geheel verlaten vrouw” zijn, en haar land zou geen woestenij meer zijn, want de belofte luidde: „Maar gijzelf zult genoemd worden: Mijn welbehagen is in haar [Hebr.: Chef·tsi-vahʹ], en uw land: Als een echtgenote in eigendom [Hebr.: Beʽoelahʹ]. Want Jehovah zal behagen in u hebben geschept, en uw eigen land zal als een echtgenote in eigendom worden gehouden.” Sions „zonen” zouden er na hun vrijlating uit Babylonische ballingschap terugkeren en zich er weer vestigen, en ook zouden zij ’haar als echtgenote in bezit nemen’. Het herstel van Sion of Jeruzalem betekende een nieuwe toestand voor haar, die in scherpe tegenstelling stond tot haar voormalige verwoeste toestand. Wegens deze herstelde toestand verklaarde Jehovah, die behagen in Sion schept, dat ze „Mijn welbehagen is in haar” zou worden genoemd, en haar land: „Als een echtgenote in eigendom.” — Jes 62; vgl. Jes 54:1, 5, 6; 66:8; Jer 23:5-8; 30:17; Ga 4:26-31.