Bij
[Hebr.: devō·rahʹ].
Wanneer in de bijbel over bijen wordt gesproken, worden daarmee in het algemeen heel duidelijk wilde honingbijen bedoeld. De beschrijving van Kanaän als „een land vloeiende van melk en honing” toont aan dat er in dit land reeds in oude tijden zeer veel bijen geweest moeten zijn (Ex 3:8). Het warme klimaat en de rijkdom aan bloemen maken het nog steeds tot een land dat geschikt is voor een grote bijenbevolking, en de bijenteelt is daar nu nog zeer populair. Van de meer dan 20.000 variëteiten van bijen die er bekend zijn, is de soort die thans in Israël het meest voorkomt een donkere bij die Apis mellifica syriaca heet.
De honing die Jonathan tijdens een krijgstocht at, werd in het bos gevonden; het bijennest zat waarschijnlijk in een holle boom (1Sa 14:25-27). Wilde honingbijen uit het Jordaandal voorzagen Johannes de Doper voor een groot deel van zijn voedsel (Mt 3:4). Bijen nestelen niet alleen in bomen, maar ook in andere holten, zoals rotskloven en spleten in muren. — De 32:13; Ps 81:16.
Het verslag in Rechters 14:5-9 heeft enige twijfel doen rijzen. Simson, die een leeuw had gedood, vond na zijn terugkeer „een zwerm bijen in het dode lichaam van de leeuw, en honing”. Zoals bekend is, hebben de meeste bijen een sterke afkeer van lijken of kadavers. Er zij echter opgemerkt dat Simson volgens het verslag „enige tijd later” terugkeerde of letterlijk naar het Hebreeuws „na dagen”, waarmee een periode van zelfs een jaar bedoeld kan zijn. (Vgl. 1Sa 1:3 [de uitdrukking „van jaar tot jaar” luidt in het Hebreeuws letterlijk „van dagen tot dagen”]; vgl. Ne 13:6.) In de tijd die verstreken was, kon het vlees voor een groot deel door aasvogels of andere aasdieren alsook insekten opgegeten zijn en kon het restant door de brandende stralen van de zon uitgedroogd zijn. Dat er al geruime tijd voorbij was, blijkt ook uit het feit dat de bijenzwerm in het kadaver van de leeuw niet alleen een nest had gebouwd, maar ook een grote hoeveelheid honing had geproduceerd.
De felheid waarmee een verstoorde bijenzwerm tot de aanval overgaat, wordt als illustratie gebruikt om te tonen hoe de in het gebergte wonende Amorieten de Israëlitische strijdkrachten achtervolgden (De 1:44). De psalmist vergelijkt vijandige natiën met een zwerm aanvallende bijen en zegt dat ze slechts door geloof in Jehovah’s naam konden worden afgeweerd. — Ps 118:10-12.
De profeet Jesaja voorzei op aanschouwelijke wijze hoe de legers van Egypte en Assyrië het Beloofde Land zouden binnendringen, doordat hij hun troepen vergeleek met zwermen vliegen en bijen, die figuurlijk gesproken op het gefluit van Jehovah God zouden komen aanvliegen en zouden neerstrijken in de stroomdalen en in de kloven van de rotsen (Jes 7:18, 19). Het „fluiten” duidt niet op een onder de bijenhouders bestaande gewoonte, maar geeft eenvoudig te kennen dat Jehovah de aandacht van de vijandige natiën op het land van zijn verbondsvolk vestigt.
Er zijn in de bijbel twee vrouwen met de naam Debora (wat „[Honing]bij” betekent), namelijk de voedster van Rebekka (Ge 35:8) en de profetes die met rechter Barak samenwerkte om de Kanaänitische koning Jabin te verslaan. — Re 4:4.