Boezempositie
Jezus sprak in een illustratie over een bedelaar genaamd Lazarus, die na zijn dood naar „de boezempositie van Abraham” werd gedragen, en Johannes zei over Jezus dat hij in „de boezempositie bij de Vader” was (Lu 16:22, 23; Jo 1:18). De uitdrukking „boezempositie” doelt op de gewoonte dat men bij een maaltijd vóór iemand anders op dezelfde rustbank aanlag.
Gasten lagen op hun linkerzijde en steunden met hun linkerelleboog op een kussen, waardoor de rechterarm vrij bleef. Gewoonlijk namen op elke rustbank drie personen plaats, maar het konden er ook wel vijf zijn. Het hoofd van elk bevond zich op de hoogte van de borst of de boezem van de achter hem liggende persoon. De aanzienlijkste of voornaamste had niemand achter zich liggen. Wie het dichtst bij hem lag, nam de tweede ereplaats in. Aangezien de gasten zich zo in elkaars nabijheid bevonden, was het gebruikelijk om vrienden bij elkaar een plaats toe te wijzen, waardoor het, als men dit wenste, heel gemakkelijk was een vertrouwelijk gesprek te voeren. Iemand die zich bij een feestmaal in zo’n boezempositie bij de ander bevond, nam werkelijk een begunstigde plaats in. Zo lag de apostel Johannes, van wie Jezus veel hield, bij het laatste Pascha „aan Jezus’ boezem”, en in deze positie „leunde [hij] . . . achterover tegen Jezus’ borst” en stelde hem privé een vraag. — Jo 13:23, 25; 21:20.
Om deze redenen zei Johannes toen hij de bijzondere positie van gunst beschreef die Jezus genoot, dat Jezus in „de boezempositie” bij zijn Vader Jehovah was. Insgelijks werd in Jezus’ illustratie Lazarus naar „de boezempositie” van Abraham gedragen, waarmee te kennen wordt gegeven dat deze bedelaar uiteindelijk in een positie van speciale gunst kwam bij iemand die hoger was dan hij. — Zie MAALTIJD.