Borst, boezem
De borst is een melkklier; vaak wordt met deze uitdrukking echter eenvoudig de voorzijde van het (mannelijke of vrouwelijke) menselijke lichaam, tussen de hals en de buikstreek, aangeduid. Twee Hebreeuwse woorden voor de borst van de mens zijn sjadh en sjodh (Hgl 8:1; Job 24:9). Griekse woorden voor borst zijn maʹstos (Lu 11:27) en steʹthos (Opb 15:6). De menselijke borst wordt in de Schrift gebruikt ter aanduiding van een intieme, vertrouwelijke verhouding en gunst (Hgl 1:13; Jo 13:25; 21:20); volwassenheid (Hgl 8:8, 10; Ez 16:7); schoonheid (Hgl 4:5; 7:3, 7, 8); geslachtsgemeenschap („tussen haar borsten” [Ho 2:2]; „werden hun borsten betast”, ’drukte men uw boezem’ [Ez 23:3, 21]); vruchtbaarheid (Ge 49:25; Ho 9:14); uitbundige vreugde en voorspoed (Jes 60:16; 66:11). Uitdrukkingen als ’zich op de borst slaan’ of ’zich de borsten afrukken’, duidden op grote verootmoediging, benauwdheid en droefheid. — Jes 32:12; Ez 23:34; Lu 18:13; 23:48.
Een vrouw die Jezus hoorde spreken, riep uit: „Gelukkig de schoot die u heeft gedragen en de borsten die u hebben gezoogd!” Aangezien elke vrouw de wens koesterde een waardige zoon te hebben, en joodse vrouwen het voorrecht wilden smaken de moeder van een profeet en vooral van de Messias te zijn, is het begrijpelijk dat deze joodse vrouw zo’n opmerking maakte. Maar uit Jezus’ antwoord: „Neen, gelukkig zijn veeleer zij die het woord van God horen en het onderhouden!” bleek dat niet de vleselijke verwantschap met Jezus telde, maar dat het op de geestelijke verhouding aankwam. Volgens dit beginsel is het dan ook niet juist Maria als de moeder van onze Heer te vereren. — Lu 11:27, 28.
Wegens de ophanden zijnde vernietiging van Jeruzalem, die met een ontstellende afslachting van haar inwoners gepaard zou gaan, zei Jezus: „Ziet! er komen dagen waarin men zal zeggen: ’Gelukkig de vrouwen die onvruchtbaar zijn en de schoot die niet heeft gebaard en de borsten die niet hebben gezoogd!’” — Lu 23:29; vgl. Jer 16:1-4.
In de Hebreeuwse Geschriften wordt door het gebruik van een ander woord onderscheid gemaakt tussen de menselijke borst en de anatomisch anders gebouwde borst van dieren. Bij de gemeenschapsoffers die de Israëlieten brachten, was de borst (Hebr.: cha·zehʹ) van een offerdier het gedeelte dat de priester als voedsel toekwam. — Le 7:29-35; 10:14, 15.
Boezem. Het woord wordt op nagenoeg dezelfde wijze gebruikt als het woord borst, hoewel het dikwijls betrekking heeft op de plooi in het bovenste gedeelte van het gewaad, en niet zozeer op de borst zelf. De boezem werd in het Hebreeuws aangeduid met het woord chēq (1Kon 1:2), choʹtsen (Ne 5:13) en de dualisvorm van dadh (Ez 23:3); in het Grieks met het woord kolʹpos (Jo 13:23). Iemand die men innig liefhad of zeer dierbaar achtte, drukte men aan de boezem (Hebr.: chēq), zoals Naomi met Ruths baby Obed deed, waardoor zij hem als de rechtmatige erfgenaam van haar overleden man Elimelech erkende (Ru 4:16). Bij het gebruik om tijdens maaltijden aan tafel aan te liggen, bevond degene die vóór de boezem van een ander lag, zich in een vertrouwenspositie; gewoonlijk was het de begunstigde positie (Jo 13:23). Jezus doelde op dit bekende gebruik toen hij in de gelijkenis van Lazarus zei dat Lazarus zich in „de boezempositie van Abraham” bevond, waarmee hij bedoelde dat Lazarus Gods gunst genoot (Lu 16:22, 23). De apostel Johannes schreef dat Jezus zich „in de boezempositie bij de Vader” bevond, als de vertrouweling van Jehovah, degene die God vollediger en grondiger kon verklaren dan wie maar ook. — Jo 1:18; zie BOEZEMPOSITIE.
De gewaden die de Israëlieten in bijbelse tijden droegen, waren aan de borst nogal wijd, zodat men zijn handen in de plooien kon steken, er geld of andere spullen in kon leggen en er zelfs een baby of een lammetje in kon dragen (Ex 4:6, 7; Nu 11:12; 2Sa 12:3). Jehovah zegt dat hij zijn lammeren aan zijn boezem zal dragen, een afbeelding van zijn tedere liefde en zorg voor hen (Jes 40:11). De Hebreeuwse uitdrukking die letterlijk vertaald „vrouw van uw boezem” luidt, is beter te begrijpen wanneer ze wordt weergegeven met „de huisvrouw, welke aan uw boezem rust” (Nederlandse PB) of „uw innig geliefde vrouw” (NW) (De 13:6, vtn.; 28:54). Soms wordt boezem gebruikt ter aanduiding van geslachtsgemeenschap. — Ge 16:5; 2Sa 12:8.
„De vergelding in hun eigen boezem geven” of ’hun loon in hun eigen boezem toemeten’ zijn begrijpelijke uitdrukkingen wanneer wij beseffen dat de zakken van een kledingstuk zich niet aan het uiteinde of in het onderste gedeelte van de kleding bevonden zoals tegenwoordig het geval is (Jes 65:6, 7; Ps 79:12; Jer 32:18). Zo hebben ook de uitdrukkingen ’smaad in zijn boezem dragen’, „vuur in zijn boezem bijeenhalen”, „steekpenningen uit de boezem nemen” en „steekpenningen in de boezem” betrekking op het gebruik van de bovenste plooien van het kledingstuk. — Ps 89:50; Sp 6:27; 17:23; 21:14.