Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bouwen, bouwer

Bouwen, bouwer

Het werkwoord „bouwen” heeft de betekenis van construeren of maken door het samenvoegen van materialen. Het Hebreeuwse woord voor „bouwen” is ba·nahʹ. Daarvan afgeleid zijn de woorden bin·janʹ („gebouw”; Ez 41:12), miv·nehʹ („bouw”; Ez 40:2) en tav·nithʹ („model” [Ex 25:40]; „afbeelding” [De 4:16]; „bouwplan” [1Kr 28:11]). Het gebruikelijke Griekse werkwoord voor „bouwen” is oi·ko·doʹme·o; het verwante zelfstandig naamwoord oi·koʹdo·me betekent „gebouw”. — Mt 16:18; 1Kor 3:9.

Jehovah God als de Schepper van alle dingen is de Bouwer bij uitnemendheid (Heb 3:4; Job 38:4-6). De Logos (het Woord), die Jezus Christus werd, was de Meesterwerker die Hij gebruikte bij het scheppen van alle dingen (Jo 1:1-3; Kol 1:13-16; Sp 8:30). De mens kan niet scheppen maar moet met reeds bestaande materialen bouwen. Het vermogen om te ontwerpen, werktuigen te vervaardigen en te bouwen, werd bij de schepping van de mens in hem gelegd en trad al vroeg in de menselijke geschiedenis aan het licht. — Ge 1:26; 4:20-22.

Kaïn, de eerste zoon van Adam en Eva, is de eerste mens die in de bijbel wordt vermeld als de bouwer van een stad, die hij naar zijn zoon Henoch noemde (Ge 4:17). Noach was de bouwer van een ark, waarvoor hij het model van Jehovah had ontvangen (Ge 6:13, 14). Nimrod, „een geweldig jager gekant tegen Jehovah”, was de bouwer van verscheidene steden, namelijk Babel, Erech, Akkad, Kalne, alsook Nineve, Rehoboth-Ir, Kalah en Resen. — Ge 10:9-12.

Toen de Israëlieten zich als slaven in Egypte bevonden, bouwden zij steden als opslagplaatsen voor Farao, namelijk Pithom en Raämses (Ex 1:11). Toen Jehovah hen het Beloofde Land binnenleidde, troffen zij daar steden aan die door de Kanaänitische bewoners waren gebouwd. Veel van deze steden werden met hun huizen door de Israëlieten ingenomen en bewoond. — De 6:10, 11.

In de wildernis voerde Mozes het opzicht over de bouw van de tabernakel met al zijn gerei, waarvoor God het model had verschaft (Ex 25:9). Bezaleël en Oholiab namen de leiding bij de vervaardiging van materialen en de bouw, en hun bekwaamheden werden door Gods heilige geest versterkt, zodat het werk toen het voltooid was, precies zo gemaakt was als God Mozes had geboden. — Ex 25:40; 35:30–36:1.

Nadat David de stad Jeruzalem op de Jebusieten had veroverd, heeft hij daar veel gebouwd, onder andere een huis voor zichzelf (2Sa 5:9-11). Zijn zoon Salomo was een vermaard bouwer; de tempel van Jehovah was Salomo’s belangrijkste project. De bouwplannen voor deze tempel waren door inspiratie aan David gegeven (1Kr 28:11, 12). David had veel materiaal voor de tempelbouw bijeengebracht: goud, zilver, koper, ijzer, hout, stenen en kostbaar gesteente, bijgedragen door het volk en ook uit Davids eigen vermogen (1Kr 22:14-16; 29:2-8). Hiram, de koning van Tyrus, handelde ten aanzien van Salomo zoals hij ten aanzien van David had gedaan door materialen te leveren, in het bijzonder stammen van ceder- en jeneverbomen, en door veel arbeiders ter beschikking te stellen (1Kon 5:7-10, 18; 2Kr 2:3). Bovendien zond koning Hiram een man die Hiram (Hiram-Abi) heette, een zoon van een Tyriër en een Israëlitische vrouw, een man die zeer bekwaam was in het bewerken van goud, zilver, koper, ijzer, stenen, hout en stoffen. — 1Kon 7:13, 14; 2Kr 2:13, 14.

Salomo ondernam nog andere omvangrijke bouwprojecten; hij bouwde bijvoorbeeld een huis voor zichzelf alsook het Huis van het Libanonwoud, de Zuilenvoorhal en de Troonvoorhal. De bouw van de tempel en andere regeringsgebouwen nam twintig jaar in beslag (1Kon 6:1; 7:1, 2, 6, 7; 9:10). Hierna ondernam Salomo een nationaal bouwprogramma en bouwde onder andere Gezer en Laag-Beth-Horon, Baälath en Tamar in de wildernis, alsmede voorraadsteden, wagensteden en steden voor de ruiterij (1Kon 9:17-19). Opgravingen in Palestina, in het bijzonder te Hazor, Megiddo en Gezer, hebben stadspoorten en vestingwerken aan het licht gebracht die de archeologen aan Salomo toeschrijven.

Een opmerkelijk bouwer onder de koningen van Israël en Juda was Salomo’s zoon Rehabeam. Tot zijn werken behoorden de herbouw van Bethlehem, Etam, Tekoa, Beth-Zur, Socho, Adullam, Gath, Maresa, Zif, Adoraïm, Lachis, Azeka, Zora, Ajalon en Hebron. Ook versterkte Rehabeam de vestingen en voorzag ze van voedselvoorraden (2Kr 11:5-11). Andere bouwers waren koning Baësa van Israël, die ’Rama ging bouwen’; koning Asa van Juda, die te Geba in Benjamin en te Mizpa bouwde; Hiël de Betheliet, die twee zonen verloor toen hij het verwoeste Jericho herbouwde — Abiram, zijn eerstgeborene, toen hij het fundament ervan legde en Segub, zijn jongste, toen de deuren werden ingezet — zoals Jozua had geprofeteerd (1Kon 15:17, 22; 16:34; Joz 6:26); en koning Achab van Israël, die een ivoren huis en verscheidene steden bouwde. — 1Kon 22:39.

Koning Uzzia van Juda heeft talrijke bouwprojecten ondernomen (2Kr 26:9, 10). Uzzia gaf er door de wijze waarop hij Jeruzalem met „oorlogswerktuigen, de uitvinding van werktuigkundigen,” versterkte, blijk van een militair genie te zijn (2Kr 26:15). In taferelen op muurreliëfs waarop Sanheribs aanval op Lachis staat afgebeeld, zijn op de torens versterkingen van bijzondere aard te zien die door archeologen aan Uzzia worden toegeschreven.

Jotham heeft eveneens heel wat gebouwd (2Kr 27:3, 4). En Hizkia heeft Jeruzalem aanzienlijk versterkt, onder andere door vanaf de bron Gihon een watertunnel te graven om water binnen de stad te brengen (2Kr 32:2-5, 30). Bezoekers aan Jeruzalem kunnen deze watertunnel nog steeds bezichtigen.

Na de ballingschap trok Zerubbabel met ongeveer 50.000 man uit Babylon naar Jeruzalem op om daar de herbouw van de tempel van Jehovah ter hand te nemen. Deze werd op 6 maart 515 v.G.T. voltooid. Later, in 455 v.G.T., kwam Nehemia uit Susan om de muur van de stad te herbouwen. — Ezr 2:1, 2, 64, 65; 6:15; Ne 6:1; 7:1.

Koning Nebukadnezar van Babylon is vooral bekend om zijn militaire ondernemingen. Niettemin was hij ook een groot bouwer. In Babylon heeft hij veel tempels ter ere van valse goden gebouwd. Ook was hij vermaard als bouwer van openbare werken. Zijn inscripties gewagen niet van zijn militaire veldtochten, maar van zijn bouwprojecten, waaronder tempels, paleizen, straten, kaden en muren. Hij maakte Babylon tot de wonderstad van de oude wereld, en in heel Babylonië kon geen bouwwerk zich meten met de beroemde hangende tuinen die koning Nebukadnezar bouwde om het heimwee van zijn Medische koningin te verlichten. Die tuinen golden als een van de zeven wereldwonderen uit de oudheid.

Koning Herodes de Grote herbouwde de tweede tempel van Jehovah te Jeruzalem. Omdat de joden hem wantrouwden, moest hij eerst de materialen aanvoeren en vervolgens de tweede tempel stukje bij beetje afbreken terwijl hij de nieuwe bouwde. Wegens hun wantrouwen en de afkeer die zij van Herodes hadden, beschouwden de joden dit bouwwerk niet als de derde tempel, ofschoon hij door anderen dikwijls als zodanig werd aangeduid. Omstreeks 30 G.T. waren de werkzaamheden in verband met de herbouw van de tempel reeds 46 jaar aan de gang (Jo 2:20), en ze duurden nog vele jaren voort. Herodes bouwde ook een stad met een kunstmatige haven, Cesarea, herbouwde Samaria en voerde zowel in Palestina als in andere landen nog vele andere omvangrijke bouwprojecten uit.

Toen Jezus zich op aarde bevond, was hij in het bouwvak werkzaam, want hij wordt als „timmerman” aangeduid. — Mr 6:3.

Bouwmaterialen die in bijbelse tijden werden gebruikt, waren: aarde, diverse houtsoorten, steen, kostbaar gesteente, metalen, stoffen, pleister, mortel en asfalt. Ook werd pleisterkalk gebruikt, evenals kleurstoffen voor het verfraaien van het hout en verfmiddelen voor stoffen. Soms werden bakstenen beschilderd of geëmailleerd. — Zie BAKSTEEN.

Er worden in de bijbel een aantal bouwgereedschappen en -werktuigen genoemd, waaronder bijl (De 19:5), hamer (Re 4:21), smidshamer, aambeeld, spijkers (Jes 41:7), zaag (Jes 10:15), steenzaag (1Kon 7:9), meetsnoer of -koord (Za 1:16; 2:1), meetriet (Ez 40:3; Opb 21:15), schietlood (Am 7:7, 8; Za 4:9, 10), waterpasinstrument (2Kon 21:13; Jes 28:17), houtschaaf, passer (Jes 44:13), snijwerktuig (Jes 44:12; Jer 10:3), beitel (Ex 20:25) en weegschaal. — Jes 40:12.

Figuurlijk gebruik. De christelijke gemeente wordt beschouwd als een huis of tempel, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus als de fundament-hoeksteen. Ze wordt „Gods gebouw”, „een plaats waarin God door geest woont”, genoemd (1Kor 3:9; Ef 2:20-22). Jezus paste de vervulling van Psalm 118:22 op zichzelf toe als „de steen” die door de joodse religieuze leiders en hun volgelingen als „bouwlieden” was verworpen (Mt 21:42; Lu 20:17; Han 4:11; 1Pe 2:7). De afzonderlijke leden van de gemeente worden „levende stenen” genoemd (1Pe 2:5). De verheerlijkte gemeente, die ook bekend is als de bruid van Jezus Christus, wordt afgebeeld als een stad, het Nieuwe Jeruzalem. — Opb 21:2, 9-21.

Jezus vergeleek zijn toehoorders met twee soorten bouwers: degenen die hun persoonlijkheid en levenswijze op de rots van gehoorzaamheid aan Christus bouwden en daardoor in staat waren de stormen van tegenstand en verdrukking te doorstaan, en degenen die op zand bouwden en geen stand konden houden toen er druk kwam (Mt 7:24-27). Het bouwen van een christelijke persoonlijkheid in anderen wordt ook besproken door de apostel Paulus, een „bestuurder van werken” (1Kor 3:10-15). Bij één gelegenheid zei Jezus tot de joden: „Breekt deze tempel af en in drie dagen zal ik hem oprichten” (Jo 2:19). De joden dachten dat hij over de tempel van Herodes sprak en vielen hem tijdens zijn verhoor daarop aan, want degenen die tegen hem getuigden, zeiden: „Wij hebben hem horen zeggen: ’Ik zal deze tempel, die met handen werd gemaakt, afbreken en in drie dagen een andere bouwen, die niet met handen is gemaakt’” (Mr 14:58). Jezus bediende zich van beeldspraak en doelde op „de tempel van zijn lichaam”. Hij werd ter dood gebracht en stond op de derde dag weer op (Jo 2:21; Mt 16:21; Lu 24:7, 21, 46). Hij werd door zijn Vader, Jehovah God, opgewekt in een ander lichaam, niet een met handen gemaakt lichaam zoals de tempel van Jeruzalem, maar in een geestelijk lichaam dat door zijn Vader was gemaakt (gebouwd) (Han 2:24; 1Pe 3:18). Dat er aldus over bouwen wordt gesproken in verband met iemands lichaam is niet uniek, want over de schepping van Eva werd gezegd: „Daarna bouwde Jehovah God de rib die hij uit de mens had genomen tot een vrouw.” — Ge 2:22.

Jezus Christus voorzei dat de mensen in de „laatste dagen” druk bezig zouden zijn met bouwwerkzaamheden en andere activiteiten van het leven, zonder dat de werkelijke betekenis der tijden tot hen doordrong, net als in de dagen van Lot, en dat onverhoeds — midden in die activiteiten — de vernietiging over hen zou komen. — Lu 17:28-30; zie BOUWKUNST; VESTINGWERKEN.