Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bouwkunst

Bouwkunst

De kunst van het ontwerpen en uitvoeren van bouwwerken of complexen van bouwwerken. Uit de bijbel blijkt dat de mens al vroeg in zijn geschiedenis, gedurende de 1656 jaar voorafgaande aan de vloed van Noachs dagen, heel wat typen woningen kende en er diverse leefgewoonten op na hield. Over Kaïn wordt gezegd dat hij zich, nadat hij Abel had vermoord, in een bepaald gebied „vestigde” en daar ’een stad ging bouwen’ (Ge 4:16, 17). Maar een van zijn nakomelingen, Jabal, werd de „stamvader . . . van hen die in tenten wonen en vee hebben”. Een ander werd een „smeder van allerlei gereedschap van koper en ijzer” (Ge 4:20, 22). Hoewel de nakomelingen van Kaïn op zijn laatst tijdens de Vloed omkwamen, ging de bekwaamheid om te bouwen, alsook het gebruik van werktuigen, echter niet met hen verloren.

Het belangrijkste bouwwerk uit die periode voor de Vloed werd door nakomelingen van Seth vervaardigd: de ark die door Noach en zijn zonen werd gebouwd. Ofschoon het basisontwerp en de afmetingen door God werden verschaft, moet Noach als de menselijke leider van het project ongetwijfeld enigszins verstand van bouwen hebben gehad. De ark was 300 el lang, 50 el breed en 30 el hoog (133,5 × 22,3 × 13,4 m). De ark kan een vloeroppervlakte van ongeveer 0,9 ha hebben gehad. De drie verdiepingen plus de enorme dakoverspanning vereisten waarschijnlijk behalve de onderverdeling in „afdelingen” nog een aantal houten kolommen en balken om het gewicht te dragen en het bouwwerk de nodige stabiliteit te geven. Hoewel de ark met teer gebreeuwd werd, moesten de planken toch ook zorgvuldig op elkaar aansluiten teneinde een redelijk waterdichte constructie te waarborgen. — Ge 6:13-16; zie ARK nr. 1.

Het bouwen kort na de Vloed. Nimrod wordt beschreven als iemand die zich in de tijd na de Vloed als bouwer van verscheidene steden een naam maakte (Ge 10:8-12). Er werd toen nog een belangrijk bouwproject geëntameerd, de toren van Babel, een bouwwerk dat God mishaagde. In verband daarmee wordt er melding gemaakt van nieuwe bouwmaterialen: in een oven gebakken stenen, en asfalt, dat als mortel diende. De toren zou het hoogste bouwwerk tot op die tijd worden. — Ge 11:3, 4.

Abraham, de voorvader van de Israëlieten, had in Ur der Chaldeeën ongetwijfeld tamelijk geavanceerde bouwstijlen gezien (Ge 11:31). Aldaar verrichte opgravingen hebben aan het licht gebracht dat er in de stad straten waren en huizen van twee verdiepingen met bakstenen trappen, alsook tempel- en paleiscomplexen waarvan wordt aangenomen dat ze uit het 3de millennium v.G.T. dateren. Men heeft hier ook enige van de eerste sporen van het korbeel- of kraaggewelf gevonden (waarbij de stenen van beide muurzijden laag na laag oversteken (overkragen) en daardoor dichter naar elkaar toekomen totdat de tussenruimte met een rij stenen of bakstenen gesloten kan worden), alsook van de zuivere rondboog met sluitsteen.

Toen Abraham later in Egypte vertoefde (Ge 12:10), kan hij iets gezien hebben van de pracht van wat dat land op het gebied van de bouwkunst had gepresteerd. De trappiramide van koning Zoser te Sakkara, waarvan men aanneemt dat ze uit het 3de millennium v.G.T. dateert, is een van de vroegste voorbeelden van grotere bouwwerken van gehouwen steen die bewaard zijn gebleven (AFB.: Deel 1, blz. 530). De grote piramide van Cheops (Choefoe), die iets later in Gizeh werd gebouwd, heeft een immens grondvlak van 5,3 ha en bestaat uit zo’n 2.300.000 kalksteenblokken die elk gemiddeld 2,3 ton wegen. Ze was oorspronkelijk 147 m hoog. Niet alleen de grootte van het bouwwerk maar ook de precisie waarmee het is uitgevoerd, doet zelfs huidige bouwkundigen verbaasd staan. Verscheidene eeuwen later bouwden de Egyptenaren verder Nijlopwaarts in Karnak de grootste tempel die naar men weet ooit door mensen is gebouwd. Het dak van de reusachtige hal werd gedragen door 134 enorme zuilen, waarvan elk een diameter van zo’n 3 m had en met schitterend gekleurde reliëfs versierd was.

Israëlitische bouwkunst. Toen de Israëlieten in Egypte onderdrukt werden, verrichtten zij als slaven onder Egyptische opzichters veel bouwwerkzaamheden (Ex 1:11-14). Later gaf Jehovah hun in de wildernis nauwkeurige instructies voor de bouw van de tabernakel, met paneellijsten, voetstukken met inzinking, stangen en zuilen, wat ook een behoorlijke bouwvaardigheid van hun zijde vereiste (Ex 25:9, 40; 26:15-37; Heb 8:5). Hoewel de meesten van degenen die dit werk verrichtten (en die in Egypte gebouwd hadden) ongetwijfeld waren gestorven voordat zij het Beloofde Land bereikten, nam het volgende geslacht beslist enige kennis omtrent bouwmethoden en het gebruik van werktuigen met zich mee. (Vgl. De 27:5.) De Mozaïsche wet bevatte ten minste één bouwvoorschrift (De 22:8). Toen de Israëlieten het land veroverden, namen zij natuurlijk hele steden en dorpen in met kant-en-klare huizen, maar zij bouwden ook zelf (Nu 32:16; De 6:10, 11; 8:12). Ten tijde van hun intocht (1473 v.G.T.) was Kanaän een land met vele ommuurde steden en sterke vestingen. — Nu 13:28.

Ofschoon er geen opvallende bouwwerken meer bestaan die ervan getuigen dat de Israëlieten een originele of ingenieuze bouwstijl hadden, kan daar ook niet uit opgemaakt worden dat zij niet over bekwaamheden op dit terrein beschikten. In tegenstelling tot de heidense natiën richtten zij geen grote monumenten ter ere van politieke heersers of oorlogshelden op. De enige tempel die was gebouwd, stond in Jeruzalem, hoewel er tengevolge van de afval ook andere cultusplaatsen ontstonden. Noch van de eerste noch van de tweede tempel is iets blijven bestaan. Tot de meer indrukwekkende ruïnes die zijn blootgelegd, behoren de ruïnes van de identieke stadspoorten van het oude Megiddo, Hazor en Gezer, die naar men aanneemt in de tijd van Salomo werden gebouwd (1Kon 9:15). Bij elke poort bestonden de 20 m lange buitenmuren uit zorgvuldig gehouwen steenblokken. In de poortdoorgang bevonden zich aan weerszijden drie achter elkaar gelegen wanden of uitspringende muren, waardoor er zes ruimten ontstonden, drie aan elke zijde van de doorgang, waarin zakelijke aangelegenheden afgehandeld konden worden of waar soldaten geposteerd waren om troepen te bestoken die probeerden zich een weg door de poorten te banen. (Zie POORT.) In Megiddo en Samaria zijn voorbeelden van vakkundig metselwerk aangetroffen; de stenen waren zorgvuldig gehouwen en zo zuiver op hun plaats gelegd en in elkaar gepast dat het in sommige gevallen onmogelijk is zelfs maar het lemmer van een dun mes ertussen te krijgen. De door Salomo gebouwde tempel was ongetwijfeld van dezelfde goede kwaliteit. — 1Kon 5:17; 6:7.

Uit archeologische onderzoekingen blijkt dat de bouwstijl van de Israëlitische huizen in het algemeen heel sober was, ja, enkele onderzoekers beweren dat de huizen tamelijk primitief waren. Het voor dergelijke opvattingen aangevoerde bewijsmateriaal is echter zeer pover. In dit verband staat in The Interpreter’s Dictionary of the Bible (Deel 1, blz. 209): „De huidige kennis van het onderwerp is beperkt doordat de schrijvers uit de oudheid weinig aandacht schonken aan zaken op het gebied van de architectuur en er van de bouwwerken zelf nauwelijks iets is blijven bestaan, aangezien ze voor het merendeel door de tand des tijds en door opeenvolgende generaties van bouwers volledig verwoest zijn” (Onder redactie van G. A. Buttrick, 1962). Men vindt derhalve in Palestina zelden meer dan een of twee lagen metselwerk op het fundament van een ruïne van een huis. Het is ook logisch dat de verwoesters en degenen die na hen jacht kwamen maken op de bouwmaterialen, het op de betere huizen gemunt hadden.

Bouwmaterialen en bouwmethoden in de oudheid. Van de vroegste tijden af waren stenen fundamenten in zwang. Er kon gebruik gemaakt worden van onbewerkte stenen, maar deze werden naar de zorgvuldig bewerkte en zuiver gelegde hoekstenen gericht. (Vgl. Ps 118:22; Jes 28:16.) In Leviticus 14:40-48 wordt gewag gemaakt van leemmortel waarmee Israëlitische stenen huizen aan de binnenzijde werden bepleisterd. Als het overige deel van het huis vanaf het fundament niet in natuursteen werd opgetrokken, werd er vaak verder gebouwd met in de zon gedroogde of in een oven gebrande bakstenen. (Vgl. Jes 9:10.) Soms voegde men tussen de stenen hout in. Welke bouwmaterialen werden gebruikt, hing voornamelijk af van wat er plaatselijk beschikbaar was. Aangezien in het zuiden van Mesopotamië hout en steen niet rijkelijk voorhanden waren, werden de meeste huizen van leemsteen gemaakt; in Palestina waren kalksteen of andere steensoorten over het algemeen echter in overvloed aanwezig. Een vroege methode om een goedkope muur te bouwen, was die waarbij men een met leem bepleisterd vlechtwerk optrok. Men dreef palen in de grond en daartussen vlocht men in horizontale richting riet of buigzame takken, zodat er een netwerk ontstond dat met leem bekleed kon worden. Nadat het leem goed gedroogd en hard geworden was in de zon, werden de muren met geregelde tussenpozen bepleisterd teneinde bescherming te bieden tegen de elementen. — Zie MUREN, WANDEN.

Een dakconstructie werd gewoonlijk gemaakt door lange stenen of houten balken dwars over de draagmuren te leggen. Om het dak een grotere overspanning te kunnen geven, werd er van pilaren of zuilen gebruik gemaakt. Aangezien het kraaggewelf en de rondboog reeds vanouds bekend waren, werden deze waarschijnlijk in grotere gebouwen aangewend ter ondersteuning van platte daken die een aanzienlijk gewicht moesten kunnen dragen. Zulke gebouwen hadden vaak een of twee zuilenrijen; de houten of stenen zuilen rustten op een stenen sokkel of voetstuk, en naar de mening van sommigen had het huis van Dagon, waarheen de Filistijnen de blinde Simson brachten, dit soort van zuilen. Afgezien van degenen die in het gebouw bijeengekomen waren, bevonden zich zo’n 3000 personen op het dak, en zij zagen hoe Simson de twee hoofdzuilen met geweld van hun plaats duwde, waardoor het huis instortte. — Re 16:25-30.

De daken van kleinere gebouwen en woonhuizen werden vaak gemaakt door takken of riet in bundels te binden en over de dakbalken te leggen; dit alles werd dan gedicht met een laag leem, die vervolgens werd gladgerold. Door het dakvlak een klein beetje hellend te maken, kon het regenwater eraf lopen. In deze tijd ziet men in het Jordaandal nog steeds woonhuizen met zulke daken.

De huizen in Palestina waren in de regel rechthoekig; in een woonhuis bevonden zich gewoonlijk enkele kleine, onregelmatig gerangschikte rechthoekige vertrekken. De plaats in de vaak overbevolkte steden was beperkt en hiermee moest rekening gehouden worden bij de bepaling van de grootte en de vorm van de huizen. Indien de ruimte het toeliet, kon er een binnenhof zijn waarop alle vertrekken uitkwamen en met slechts één ingang vanaf de straat. Niet alleen woonhuizen werden rechthoekig gebouwd, maar ook het huis van de koning (het paleis), het voorraadhuis, de plaats waar vergaderd werd (synagoge), het huis van God (de tempel) en het huis van de doden (het graf).

Bouwwerken van de koningen van Juda en Israël. Het enige specifiek genoemde bouwwerk tijdens Davids regering schijnt het „huis van ceders” te zijn, dat met door de Fenicische koning Hiram van Tyrus verschafte bouwmaterialen en door zijn arbeiders werd gebouwd (1Kr 14:1; 17:1), hoewel er bericht wordt dat David ermee voortging andere huizen in Jeruzalem te bouwen (1Kr 15:1). David trof ook uitgebreide voorbereidingen voor de bouw van de tempel, die door zijn zoon Salomo zou worden opgericht. Tot de voorbereidingen behoorden het houwen van vierhoekige steenblokken, het vervaardigen van ijzeren spijkers en het gereedmaken van ’grote hoeveelheden’ koper en cederhout; bovendien stelde David goud, zilver, kostbaar gesteente en mozaïekstenen beschikbaar (1Kr 22:1-4; 29:1-5). Hij ontving ook door goddelijke inspiratie het „bouwplan” voor het hele tempelontwerp en al zijn toebehoren (1Kr 28:11, 19). Het Hebreeuwse woord voor „bouwplan” (tav·nithʹ) komt van het grondwoord ba·nahʹ („bouwen”; 1Kr 22:11) en wordt elders weergegeven met „model” en „afbeelding”. — Ex 25:9; 1Kr 28:18.

Onder Salomo bereikte de Israëlitische bouwkunst haar hoogtepunt (2Kr 1:15; Pr 2:4-6). Hoewel voor de bouw van de tempel Fenicische arbeiders van koning Hiram als houthakkers in de Libanon werden ingezet, ondersteunt het bijbelse verslag niet de vaak aangevoerde opvatting dat de tempel in Jeruzalem bijna uitsluitend en hoofdzakelijk het werk van Feniciërs was. Een Fenicische Israëliet genaamd Hiram wordt genoemd als iemand die rechtstreeks aan de bouw meewerkte, maar zijn werkzaamheden bestonden hoofdzakelijk in het aanbrengen van decoratie en het vervaardigen van metalen voorwerpen volgens de door koning David verschafte plannen, hetgeen werd gedaan nadat de tempel was gebouwd (1Kr 28:19). Koning Hiram van Tyrus erkende dat er ook onder de Israëlieten „kunstvaardige mannen” waren (1Kon 7:13-40; 2Kr 2:3, 8-16; vgl. 1Kr 28:20, 21). Salomo zelf leidde de tempelbouw (1Kon 6:1-38; 2Kr 3:1–4:22). Bovendien bouwde hij het voorhof van de tempel, het Huis van het Libanonwoud — met het bijzondere kenmerk dat het 45 zuilen van cederhout had en speciale voorzieningen voor lichtinval — de Zuilenvoorhal, de Troonvoorhal, alsook zijn eigen huis en het huis voor Farao’s dochter; al deze gebouwen waren opgetrokken van dure stenen die „overeenkomstig de afmetingen” gehouwen waren. — 1Kon 7:1-12.

Andere koningen die zich als bouwers een naam maakten, waren Asa (1Kon 15:23), Baësa (1Kon 15:17), Omri (1Kon 16:23, 24), Achab (1Kon 22:39), Josafat (2Kr 17:12), Uzzia (2Kr 26:6-10, 15), Jotham (2Kr 27:3, 4) en Hizkia (2Kon 20:20). De aan Hizkia toegeschreven tunnel van Siloam (lengte 533 m), alsook de tunnels die in Lachis, Gibeon, Gezer en Megiddo zijn gevonden, waren opmerkelijke technische prestaties.

Het bouwen in Palestina na de ballingschap. In de tijd na de ballingschap schijnen de joden alleen maar bescheiden huizen te hebben gebouwd. Herodes de Grote (1ste eeuw v.G.T.) en zijn opvolgers hielden zich echter met grote bouwprojecten bezig, met inbegrip van de herbouw van de tempel in Jeruzalem (Mr 13:1, 2; Lu 21:5), de haven in Cesarea, het grote viaduct waardoor het centrale deel van Jeruzalem werd overspannen, alsook openbare gebouwen, theaters, hippodromen en baden. Een uitnemend staaltje van Herodes’ bouwkunst was de vesting Masada, gelegen op een heuvel die zich meer dan 400 m boven de Dode Zee verheft. Behalve de versterkingen bouwde Herodes een sierlijk, uit drie verdiepingen bestaand terrassenpaleis met zwembaden, alsook een ander paleis waarin zich zowel een Romeins badhuis met in de muren aangebrachte verwarmingspijpen als een zittoilet met spoelsysteem bevond. Hij had de enorme rotsvesting voorzien van een dozijn grote waterreservoirs die alle te zamen bijna 40.000.000 l water konden bevatten. — AFB.: Deel 2, blz. 751.

Assyrische, Babylonische en Perzische bouwkunst. Door de val van het noordelijke koninkrijk Israël (740 v.G.T.) en de omverwerping van het zuidelijke koninkrijk Juda (607 v.G.T.) leerde het joodse volk de schitterende architectuur van de Assyrische, Babylonische en Perzische wereldrijken kennen. Het paleis van Sargon II in Chorsabad stond bekend om zijn regelmatige en symmetrische bouwtrant alsook om zijn prachtige reliëfs, geglazuurde tegels en geëmailleerde muurschilderingen. Sanheribs paleis te Nineve was een immens bouwwerk met ongeveer zeventig vertrekken; op zijn muren met een lengte van totaal ruim 3000 m waren gebeeldhouwde reliëfs aangebracht (2Kon 19:36; vgl. Jon 3:2, 3). Men neemt aan dat Sanherib ook het 48 km lange aquaduct heeft gebouwd waardoor water uit de rivier de Gomel naar de tuinen van Nineve werd gevoerd. In Mari aan de Eufraat in O-Syrië bevond zich een enorm paleiscomplex met 300 vertrekken dat zo’n 6 ha besloeg. Uit de ruïnes van het oude Babylon blijkt eveneens dat het destijds met zijn formidabele muren, beroemde straten en talloze paleizen en tempels een indrukwekkende stad moet zijn geweest.

Onder de Perzische heerschappij hebben de joden in Susan waarschijnlijk de pracht van het aldaar door Darius I gebouwde paleis kunnen aanschouwen, dat van binnen werd opgeluisterd door schitterend gekleurde geglazuurde tegels (AFB.: Deel 2, blz. 330). In Persepolis was de grandeur waarschijnlijk nog indrukwekkender (AFB.: Deel 2, blz. 329), vanaf de Poort van Xerxes, met zijn kolossale stieren, tot aan het paleis en de immense audiëntiehallen van Darius en Xerxes, waartoe ook de Honderdzuilenhal behoorde. De Perzische zuilen waren gracieuzer en slanker dan de beroemde Ionische zuilen van de Grieken. De verhouding hoogte tot diameter van de zuilen in de Hal van Xerxes was twaalf op een, terwijl de Korinthische zuilen daarentegen hoogstens een verhouding van tien op een hadden en de Egyptische zuilen slechts zes op een. Evenzo was de overspanning tussen de zuilen in Perzische gebouwen wel tweemaal zo groot als bij de Griekse gebouwen, waardoor een ruimtelijker indruk werd gewekt dan bij gelijksoortige gebouwen uit de oudheid.

Bouwstijl en bouwmethoden van de Grieken en de Romeinen. De bloeitijd van de Griekse bouwkunst begon in de 7de eeuw v.G.T. en duurde tot de 4de eeuw v.G.T. Athene werd een stad van majestueuze tempels en gebouwen die ter ere van de Griekse goden en godinnen werden opgericht. Tot deze gebouwen behoorden het Parthenon, de tempel van Athena Nike en het Erechtheion; in Korinthe daarentegen vielen de tempel van Apollo en de grote marktplaats (of aʹgo·ra) sterk op. De bouwstijl wordt gewoonlijk aangeduid als Dorisch, Ionisch of Korinthisch, naar de drie hoofdindelingen van de fraaie Griekse zuilen.

Wat bouwstijl betreft, hadden de Romeinen veel aan de Grieken te danken. De Romeinse architectuur was over het algemeen functioneler dan de Griekse maar miste wat van haar elegante stijl en schoonheid. De Romeinen werden ook gunstig beïnvloed door de Etrusken, die erom bekendstonden dat zij in hun bouwwerken de zuivere rondboog toepasten, waarbij zij gebruik maakten van wigvormige stenen. In de 6de eeuw v.G.T. werd er op indrukwekkende wijze gebruik gemaakt van deze halfcirkelvormige overwelving in de constructie van het grote rioolstelsel van Rome. Aan de Romeinse bouwmeesters moet ook de ontwikkeling van de dubbele boog en het koepelgewelf worden toegeschreven, met behulp waarvan zij enorme rotondes en ruime zalen konden bouwen zonder de noodzaak zuilen te gebruiken. De Griekse bouwlieden hadden zonder gebruik te maken van mortel of cement monumentale bouwwerken opgetrokken omdat zij de door hen gebruikte marmerblokken met buitengewone bekwaamheid en precisie wisten samen te voegen en in elkaar te passen. Romeinse bouwlieden maakten gebruik van pozzuolaan, een mengsel van vulkanische as en kalksteen, dat als hydraulisch bindmiddel enorme cohesie bezit. Met pozzuolaan als mortel konden de Romeinen de spanwijdte van hun bogen vergroten en gebouwen optrekken die uit meer verdiepingen bestonden, zoals het immense vier verdiepingen hoge Colosseum, dat in de 1ste eeuw G.T. gebouwd werd en volgens diverse schattingen zitplaats bood aan zo’n 40.000 tot 87.000 personen. Tot de nuttiger bouwwerken uit de tijd van de Romeinen behoorden de grote militaire heerwegen en imposante aquaducten die vooral sinds de 3de eeuw v.G.T. werden gebouwd. De apostel Paulus maakte veel gebruik van deze Romeinse wegen, en ongetwijfeld zag hij toen hij over de Via Appia naar Rome reisde, het aquaduct van keizer Claudius.

De bouwwijze van christenen. Zoals de natie Israël niet om een prachtige of pompeuze bouwstijl bekendstond, was ook de bouwwijze van de vroege christenen, die tot het geestelijke Israël behoorden, bescheiden. In Ungers Bible Dictionary (1965, blz. 84, 85) staat: „Reeds in de 3de eeuw bestonden er door hen opgerichte gebouwen, maar ze waren noch duurzaam noch kostbaar.” Pas in de tijd van keizer Constantijn, toen degenen die betrekkingen met de politieke staat wilden aangaan hiertoe ook werden aangemoedigd, begonnen naamchristenen een speciale bouwstijl te ontwikkelen en vervaardigden ten slotte enkele van de prachtigste en meest pompeuze bouwwerken die bekend zijn.

De bouwkunst in de profetieën en figuurlijk gebruikt. In bijbelse profetieën en zinnebeeldige voorstellingen treffen wij talloze bouwkundige termen aan. De herstellingsprofetieën handelen grotendeels over het herstel van Gods volk en de opbouw (of wederopbouw) van hun steden (Jes 58:12; 60:10; 61:4; Ez 28:26; 36:36). Aangaande Sion wordt voorzegd dat het gebouwd zal worden op stenen die met harde mortel gelegd worden en dat het saffieren fundamenten zal hebben alsook robijnen kantelen en poorten van vurige fonkelende stenen (Jes 54:11, 12). Over de wijsheid wordt gezegd dat ze haar eigen huis heeft gebouwd (Sp 9:1) en dat ze, samen met onderscheidingsvermogen en kennis noodzakelijk is om een huisgezin op te bouwen (Sp 14:1; 24:3, 4). Jojakim wordt veroordeeld omdat hij zijn paleis met onrechtvaardigheid heeft gebouwd, aangezien hij de bouwlieden niet betaald heeft, en de Chaldeeën worden veroordeeld omdat zij een stad met het bloed en de moeizame arbeid van de veroverde volken gebouwd hebben (Jer 22:13-15; Hab 2:12, 13). De valse veronderstelling dat men vrede met God heeft, wordt vergeleken met het bouwen van een gepleisterde scheidsmuur die Jehovah door de stormwind en hagel van zijn woede omverhaalt, waardoor zijn fundament blootgelegd wordt (Ez 13:10-16). De psalmist verzekert dat als Jehovah het huis niet bouwt, de bouwers tevergeefs hard werken (Ps 127:1). Vóór „de grote dag van Jehovah” zullen degenen die God buiten beschouwing laten weliswaar huizen bouwen, maar zij zullen ze niet bewonen (Ze 1:12-14; vgl. Am 5:11). Daarentegen zullen Gods dienstknechten „huizen bouwen en [ze] bewonen” en het werk van hun handen „geheel verbruiken”. — Jes 65:17-23; vgl. Pr 3:3.

In de christelijke Griekse Geschriften toonde Jezus aan dat het belangrijk is de kosten te berekenen voordat men met bouwen begint, waardoor hij zijn volgelingen aanmoedigde te beseffen wat er precies bij betrokken is een navolger van hem te worden (Lu 14:28-30). In een aantal illustraties wordt op de noodzaak van een degelijk fundament gewezen (Mt 7:24-27; Lu 6:48, 49; 1Ti 6:17-19; 2Ti 2:19; Heb 11:10). Christus Jezus zei dat hij zijn gemeente op een rots (peʹtra) zou bouwen (Mt 16:18), en uit de Schrift blijkt dat Jezus zelf het ene fundament is en dat ’geen mens een ander fundament kan leggen’; niettemin is hij „de steen die de bouwlieden hebben verworpen” (1Kor 3:11; Mt 21:42; Han 4:11; Ps 118:22). Omdat hij de hoofdhoeksteen is, worden alle andere „levende stenen” van deze tempel op hem opgebouwd en naar hem gericht, met gerechtigheid als „meetsnoer” en rechtvaardigheid als „waterpasinstrument” (Ef 2:20, 21; 1Pe 2:4-8; Jes 28:16, 17). Jezus sprak over de tempel van zijn lichaam toen hij zei dat de tempel „in drie dagen” opgericht zou worden, hoewel de bouw van de letterlijke tempel in Jeruzalem en de gebouwen eromheen in zijn dagen al 46 jaar geduurd had en het werk eraan nog steeds niet beëindigd was (Jo 2:18-22). Als „een wijs bestuurder van werken” vermaande Paulus om met waardevolle, onbrandbare materialen op Christus als het fundament te bouwen (1Kor 3:10-17). Liefde wordt beschreven als het belangrijkste bouwelement (1Kor 8:1; vgl. Ps 89:2). In zijn visioen van het Nieuwe Jeruzalem beschrijft Johannes deze stad als een helder stralende stad die van kostbare stenen is gebouwd en waarvan de muren op fundamentstenen rusten waarop de namen van „de twaalf apostelen van het Lam” gegrift zijn (Opb 21:9-27). God zelf wordt voorgesteld als de Grote Bouwer van alle dingen en woont derhalve niet in door mensenhanden gemaakte gebouwen. — Heb 3:4; Han 7:48-50; 17:24, 25; Jes 66:1.