Bozra
(Bo̱zra) [Ontoegankelijke plaats].
1. Een vermaarde stad in Edom en de woonplaats van de vader van Jobab, een Edomitische koning uit het 2de millennium v.G.T. (Ge 36:31, 33; 1Kr 1:44). Dat Bozra een belangrijke stad was, blijkt uit het feit dat de profeten Jesaja, Jeremia en Amos haar naam onder inspiratie in vertegenwoordigende zin gebruikten voor heel Edom, dat verwoest zou worden. — Jes 34:5, 6; 63:1-4; Jer 49:12, 13, 17, 22; Am 1:11, 12.
Bozra wordt geïdentificeerd met het huidige Buzera, dat ongeveer 50 km ten NNO van Petra in de nabijheid van de oude Koningsweg ligt. Het lag dus tamelijk centraal in het Edomitische koninkrijk en beheerste de toegangswegen tot de kopermijnen in de Araba. De oude ruïnes bij Buzera tonen aan dat Bozra een versterkte stad was, gebouwd op een smalle vooruitstekende uitloper van de Jebel esh-Sheraʼ, met aan weerskanten diepe wadi’s.
De weergave van Micha 2:12 in de Statenvertaling bevat de naam „Bozra”, maar de meeste moderne vertalingen gaan ervan uit dat hier geen stad maar een omheinde plaats of een kooi voor schapen wordt bedoeld.
2. In een profetie tegen Moab wordt Bozra in Jeremia 48:24 samen met de steden „van het land Moab” genoemd. Het wordt tot de steden van de hoogvlakte of het „land van de vlakte” (Jer 48:21) gerekend, en aangezien deze Hebreeuwse uitdrukking ook in verband met Bezer (De 4:43) wordt gebruikt, zijn sommige geleerden van mening dat het hier waarschijnlijk om een en dezelfde plaats gaat. — Zie BEZER nr. 2.