Brieven
Brieven met ambtelijke, zakelijke of persoonlijke inhoud waren reeds in de oudheid een wijdverbreid communicatiemiddel. — 2Sa 11:14; 2Kon 5:5-7; 10:1, 2; 2Kr 30:1; Ezr 4:7; Jes 37:14; Jer 29:1; Han 9:1, 2; 28:21; 2Th 2:2; Heb 13:22.
2Kor 3:7; Han 28:21). De Griekse term e·piʹsto·le wordt alleen met betrekking tot een geschreven boodschap gebruikt. — 1Kor 5:9.
Het Hebreeuwse woord seʹfer duidt op alles wat geschreven is en kan dus verschillende betekenissen hebben, zoals „boek; brief; geschrift; certificaat; akte; geschreven document”. Het Griekse woord gramʹma kan op een letter van het alfabet of op een geschreven document duiden (Vertrouwelijke brieven werden gewoonlijk verzegeld (1Kon 21:8). Dat Sanballat zo oneerbiedig was om Nehemia een open brief te zenden, kan bedoeld zijn geweest om de valse beschuldigingen die erin stonden, algemeen bekend te laten worden. — Ne 6:5.
Behalve papyrus werden in de oudheid ostraka (kleine scherven van aardewerk) en kleitabletten als schrijfmateriaal gebruikt. In Babylonië en elders heeft men duizenden kleitabletten gevonden. Met water gereinigde zachte klei werd tot een tablet gevormd, dat vervolgens, terwijl het nog vochtig was, met behulp van een stift of stilus beschreven werd met wigvormige tekens (spijkerschrift). Deze tabletten werden dikwijls in enveloppen van klei gedaan. In het geval van contracten herhaalde men de tekst soms op de enveloppe. De enveloppen werden verzegeld en vervolgens in een oven gebakken of in de zon gedroogd om ze hard en duurzaam te maken. — Zie ARCHEOLOGIE.
Brieven werden vaak door beroepsschrijvers geschreven. Aan het Perzische hof bijvoorbeeld stonden zulke schrijvers gewoonlijk ter beschikking om officiële stukken op te stellen (Es 8:9; Ezr 4:8). Ook op de marktplaatsen in de buurt van de stadspoorten waren schrijvers te vinden, die tot taak hadden brieven te schrijven en zakelijke transacties op schrift te stellen voor de bevolking.
Brieven werden soms door boden (2Kon 19:14), hardlopers (2Kr 30:6) of koeriers (Es 3:13; 8:14) bezorgd. De postdienst schijnt tot aan de Romeinse tijd beperkt te zijn geweest tot de ambtelijke correspondentie. De doorsneeburger moest zijn brieven dus door reizende kennissen of kooplieden laten bezorgen.
In de oudheid werd er ook gebruik gemaakt van aanbevelingsbrieven. De apostel Paulus had echter geen aanbevelingsbrieven van of voor de christenen te Korinthe nodig om te bewijzen dat hij een dienaar van God was. Hij had hen geholpen christenen te worden en daarom kon hij zeggen: „Gijzelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen.” — 2Kor 3:1-3.
De brieven van Paulus, Jakobus, Petrus, Johannes, Judas en het besturende lichaam in Jeruzalem droegen in de 1ste eeuw G.T. tot de groei en het bewaren van de eenheid en de reinheid van de christelijke gemeente bij. — Han 15:22-31; 16:4, 5; 2Kor 7:8, 9; 10:8-11.