Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Carobbepeul

Carobbepeul

[Gr.: ke·raʹti·on].

In de illustratie van de verloren zoon vertelt Jezus dat de uitgehongerde jongen graag de carobbepeulen wilde eten die aan de varkens werden gevoerd (Lu 15:16). Deze peulen groeien aan de carobbeboom of johannesbroodboom (Ceratonia siliqua), een aantrekkelijke, altijdgroene boom die overal in Palestina en in de overige gebieden rond de Middellandse Zee voorkomt. De boom kan wel 9 m hoog worden en heeft kleine glimmende blaadjes die lijken op die van de es. De vruchten of peulen hebben een glanzende, leerachtige schil met een purperachtig bruine kleur en hebben, zoals door hun Griekse naam (ke·raʹti·on, „hoorntje”) te kennen wordt gegeven, de vorm van een gebogen hoorn. Ze zijn 15-25 cm lang, ongeveer 2,5 cm breed en bevatten verscheidene erwtachtige zaden die van elkaar gescheiden zijn door een zoete, kleverige, eetbare pulp. Carobbepeulen worden tot op vandaag veelvuldig gebruikt als voer voor paarden, rundvee en varkens. De bomen worden door overenting veredeld om vruchten te verkrijgen van een kwaliteit die ook voor menselijke consumptie geschikt is.