Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Cimbalen

Cimbalen

Een slaginstrument uit bijbelse tijden dat veel op de tegenwoordige bekkens leek en gebruikt werd ter begeleiding van de harp, de trompet en andere instrumenten (2Sa 6:5; 1Kr 15:28; 2Kr 5:12, 13). De twee Hebreeuwse woorden voor cimbalen (tsel·tselimʹ en metsil·taʹjim) komen van het grondwoord tsa·lalʹ, dat „klinken; tuiten; trillen” betekent (1Sa 3:11; Hab 3:16). Volgens 1 Kronieken 15:19 waren de in verband met Jehovah’s tempel gebruikte cimbalen van koper gemaakt, maar verder wordt er in de Schrift geen enkele beschrijving van gegeven. In een oud Egyptisch graf heeft men een paar cimbalen gevonden die ons wellicht enigszins een beeld geven van hoe de bijbelse cimbalen er uitzagen. Ze hebben een doorsnede van ongeveer 14 cm en handvatten in het midden, en ze zijn van koper, gelegeerd met wat zilver.

Psalm 150:5 geeft te kennen dat men in Israël wellicht meer dan één soort cimbaal kende. In deze tekst worden eerst „welluidende cimbalen” genoemd en vervolgens wordt er over „schallende cimbalen” gesproken. Omdat in elke strofe van vers 3 en 4 van dit lied gewag wordt gemaakt van een of meer verschillende muziekinstrumenten, zou dienovereenkomstig de eerste strofe van vers 5 betrekking kunnen hebben op kleinere, helder klinkende cimbalen en de tweede op cimbalen met een grotere doorsnede die, wanneer ze hard tegen elkaar worden geslagen, een luidere, diepere klank voortbrengen.

De apostel Paulus gebruikt het beeld van „een schallende cimbaal” om de oppervlakkigheid te illustreren van iemand die in talen spreekt zonder door liefde te worden gemotiveerd (1Kor 13:1). Andere teksten waarin over cimbalen wordt gesproken buiten de reeds genoemde, hebben echter betrekking op de aanbidding van Jehovah (1Kr 13:8; 16:5, 42; 25:1, 6; 2Kr 29:25; Ezr 3:10; Ne 12:27). Wanneer deze instrumenten werden gebruikt in verband met de tempeldienst, werden ze door geoefende levieten bespeeld (1Kr 16:4, 5, 42). Hoewel sommige geleerden geneigd zijn te denken dat cimbalen uitsluitend werden gebruikt door levieten en misschien ook door priesters, kan uit Psalm 150:1, 5 opgemaakt worden dat er een meer algemeen gebruik van werd gemaakt: „Looft Jah! . . . Looft hem met de . . . cimbalen.”