Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Dag van Jehovah

Dag van Jehovah

De speciale tijdsperiode, niet een dag van 24 uur, waarin Jehovah zich manifesteert door tegen zijn vijanden op te treden en ten behoeve van zijn volk te handelen. Tijdens deze „dag”, waarin het goddelijk oordeel aan de goddelozen wordt voltrokken, behaalt Jehovah de overwinning op zijn tegenstanders. Het is ook een tijd van redding en bevrijding voor de rechtvaardigen, de dag waarop Jehovah zelf hoog verheven wordt als de Allerhoogste. Het is dus in tweeërlei opzicht op een unieke en exclusieve wijze Jehovah’s grote dag.

Deze dag wordt in de Schrift uitvoerig beschreven als een tijd van oorlogvoering, een grote en vrees inboezemende dag van duisternis en brandende toorn, een dag van verbolgenheid, benauwdheid, radeloze angst, verwoesting en ontsteltenis. „Wat zal de dag van Jehovah dan voor ulieden betekenen?”, vroeg God bij monde van zijn profeet Amos aan het eigenzinnige Israël. Dit: „Hij zal duisternis zijn en geen licht, net als wanneer een man vlucht vanwege de leeuw, en de beer hem zowaar tegenkomt; en als toen hij het huis inging en met zijn hand tegen de muur steunde, en de slang hem beet” (Am 5:18-20). Jesaja kreeg te horen: „Zie! De dag van Jehovah komt, wreed, zowel met verbolgenheid als met brandende toorn” (Jes 13:9). „Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van radeloze angst, een dag van onweer en van verwoesting, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke donkerheid” (Ze 1:15). In zo’n tijd van beroering is iemands geld absoluut waardeloos. „Op de straten zullen zij zelfs hun zilver werpen . . . Noch hun zilver noch hun goud zal hen kunnen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid.” — Ez 7:19; Ze 1:18.

Met een gevoel van dringendheid waarschuwden de profeten herhaaldelijk voor de nabijheid van de dag van Jehovah. „De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer” (Ze 1:14). „Ach de dag; want de dag van Jehovah is nabij.” „Laten alle bewoners van het land in beroering komen; want de dag van Jehovah komt, want hij is nabij!” — Joë 1:15; 2:1, 2.

Periodes van vernietigend oordeel. Uit bepaalde aspecten van de profetieën, en gezien de erop volgende gebeurtenissen, blijkt dat de uitdrukking „de dag van Jehovah”, althans in het klein, betrekking had op verschillende periodes in de oudheid waarin er door toedoen van de Allerhoogste een vernietigend oordeel heeft plaatsgevonden. Jesaja zag bijvoorbeeld in een visioen wat het ontrouwe Juda en Jeruzalem zou overkomen op „de dag die Jehovah der legerscharen toebehoort”, welke dag zou komen „over al wie zichzelf verhoogt en hovaardig is” onder hen (Jes 2:11-17). Ezechiël richtte zich tot de ontrouwe profeten van Israël en kondigde aan dat zij er geenszins toe zouden bijdragen hun steden te versterken „om stand te houden in de strijd op de dag van Jehovah” (Ez 13:5). Bij monde van zijn profeet Zefanja voorzei Jehovah hoe hij zijn hand tegen Juda en Jeruzalem zou uitstrekken, waarbij hij er speciaal op zou toezien dat zelfs de vorsten of de zonen van de koning niet zouden ontkomen (Ze 1:4-8). Zoals de feiten aantonen kwam die „dag van Jehovah” in 607 v.G.T. over de inwoners van Jeruzalem.

In die benauwende tijd van rampspoed over Juda en Jeruzalem gaven de naburige natiën, zoals Edom, blijk van hun haat jegens Jehovah en zijn volk, hetgeen de profeet Obadja (vs. 1, 15) ertoe bracht het volgende tegen hen te profeteren: „Want de dag van Jehovah tegen alle natiën is nabij. Zoals gij gedaan hebt, zal u gedaan worden.” Insgelijks kwam „de dag van Jehovah”, met alle vurige verwoesting die in die uitdrukking opgesloten ligt, over Babylon en Egypte, precies zoals was voorzegd. — Jes 13:1, 6; Jer 46:1, 2, 10.

Later werd bij monde van de profeet Maleachi nog een „grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” voorzegd, die voorafgegaan zou worden door de komst van „de profeet Elia” (Mal 4:5, 6). De oorspronkelijke Elia leefde bijna 500 jaar voordat die profetie werd geuit, maar in de 1ste eeuw G.T. gaf Jezus te kennen dat Johannes de Doper de voorzegde tegenhanger van Elia was (Mt 11:12-14; Mr 9:11-13). In die tijd stond er dus een „dag van Jehovah” voor de deur. Met Pinksteren 33 G.T. verklaarde Petrus dat hetgeen er gebeurde, de vervulling was van Joëls profetie (2:28-32) over de uitstorting van Gods geest, en dat ook dit zou plaatsvinden vóór „de grote en doorluchtige dag van Jehovah” (Han 2:16-21). Die „dag van Jehovah” kwam in 70 G.T., toen Jehovah, als vervulling van zijn Woord, de legers van Rome het goddelijk oordeel liet voltrekken aan de natie die de Zoon van God had verworpen en uitdagend had geschreeuwd: „Wij hebben geen andere koning dan caesar.” — Jo 19:15; Da 9:24-27.

De Schrift wijst echter vooruit naar nog een „dag van Jehovah”. Toen de joden na de Babylonische ballingschap weer in Jeruzalem waren teruggekeerd, liet Jehovah zijn profeet Zacharia (14:1-3) „een dag die Jehovah toebehoort” voorzeggen, waarop hij niet slechts één natie maar „alle natiën tegen Jeruzalem” zou vergaderen, en op het hoogtepunt van die dag „[zal] Jehovah . . . stellig uittrekken en oorlog voeren tegen die natiën” en ze aan hun eind brengen. De apostel Paulus bracht onder inspiratie de komende „dag van Jehovah” met de tegenwoordigheid van Christus in verband (2Th 2:1, 2). En Petrus sprak erover in samenhang met de grondvesting van ’nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid zal wonen’. — 2Pe 3:10-13.

Zekerheid en veiligheid gedurende de grote dag van Jehovah dient voor ons allen van groot belang te zijn. Na met betrekking tot deze dag gevraagd te hebben: „Wie kan zich daaronder staande houden?”, zegt Joël: „Jehovah zal een toevlucht zijn voor zijn volk” (Joë 2:11; 3:16). De uitnodiging wordt goedgunstig tot iedereen gericht, maar slechts weinigen maken gebruik van deze toevluchtsvoorziening door gehoor te geven aan Zefanja’s raad: „Voordat de inzetting iets het licht doet zien, voordat de dag is voorbijgegaan net als kaf, voordat over ulieden de brandende toorn van Jehovah komt, voordat over u de dag van Jehovah’s toorn komt, zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zíjn rechterlijke beslissing hebt volbracht. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.” — Ze 2:2, 3.