THEMA
De uittocht uit Egypte
JEHOVAH gaf Mozes de opdracht voor Farao te verschijnen en hem in Jehovah’s naam te zeggen: „Zend mijn volk heen” (Ex 5:1). Farao weigerde. Hij wilde het slavenvolk niet verliezen. Bovendien kende, of erkende, Farao Jehovah niet als de ware God (Ex 5:2). Farao aanbad de goden van Egypte en beschouwde notabene zichzelf als een god! Hierdoor werd het strijdpunt opgeworpen: Wie is de ware God? Door middel van tien plagen voltrok Jehovah het strafgericht „aan alle goden van Egypte”, met als resultaat dat Israël werd bevrijd en het bewijs werd geleverd dat Jehovah de levende en ware God is. — Ex 12:12.
Op 15 Nisan 1513 v.G.T. vertrokken de Israëlieten als groep uit Rameses in Egypte. Terwijl de menigte naar het oosten trok, sloten zich ongetwijfeld andere personen uit Gosen bij hen aan. Toen zij Etham bereikten, gaf Jehovah hun het bevel ’om te keren en zich te legeren vóór Pi-Hachiroth, bij de zee’. De Egyptenaren dachten dat het volk verdwaald was (Ex 13:20; 14:1-3). Het zag ernaar uit dat zij tussen de Rode Zee en de bergen in de val zaten. Met de Egyptische strijdwagens al dicht achter hen scheen er geen uitweg te zijn! Het was onder deze omstandigheden dat Jehovah Israël bevrijdde en Farao en zijn leger vernietigde (Ex 14:13-31). Aldus spreidde Jehovah zijn grote macht tentoon en bewerkte hij dat er „over de gehele aarde” werd gesproken over datgene wat hij voor Israël had gedaan. — Ex 9:16; Joz 2:10; 9:9.
Huidige topografie van de bodem van de Rode Zee op de plek waar Israël er kennelijk doorheen trok. Er is wat baggerwerk verricht om de vaargeul te verdiepen, maar vanaf beide oevers daalt de zeebodem geleidelijk af. Op dit punt bedraagt de afstand tussen de beide oevers ongeveer 10 km