Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Delila

Delila

(Deli̱la) [misschien: Neerhangend; Bengelend].

Een vrouw die in het stroomdal van de Sorek woonde. Delila wordt in het bijbelse verslag geïntroduceerd als een vrouw op wie Simson tegen het einde van zijn twintigjarige rechterschap verliefd werd. — Re 16:31.

De asvorsten van de Filistijnen, die eropuit waren om Simson te verdelgen, boden Delila elk 1100 zilverstukken (indien sikkelen, $2422) aan als zij er voor hen achter kon komen waarin Simsons grote kracht gelegen was. Zij verleende haar medewerking door Simson steeds weer te vragen wat hem van zijn kracht zou beroven. Elke keer dat Simson haar antwoordde, verwittigde zij de Filistijnen en verborg in haar huis Filistijnse strijders, die zich gereedhielden om Simson te overweldigen ingeval hij zijn kracht zou verliezen. Na drie misleidende antwoorden bleef Delila Simson aan zijn hoofd zeuren. Zij preste „hem de hele tijd met haar woorden . . . en [bleef] bij hem . . . aandringen, [zodat] zijn ziel tot stervens toe ongeduldig werd”. Ten slotte vertelde hij haar dat hij een nazireeër was en dat er nog nooit een scheermes op zijn hoofd was gekomen. Ditmaal was zij er zeker van dat hij haar de waarheid had verteld, dus liet zij de asvorsten van de Filistijnen roepen, die ook kwamen en het geld voor haar meebrachten. Terwijl Simson op haar knieën sliep, sneed een bediende de zeven vlechten van Simsons haar af. Toen hij ontwaakte, bemerkte hij dat hij ditmaal niet over zijn door God verschafte kracht beschikte. De Filistijnen kwamen uit hun schuilplaats te voorschijn, grepen hem vast, staken hem de ogen uit en namen hem als hun gevangene mee (Re 16:4-21). Daarna wordt Delila in het bijbelse verslag niet meer genoemd.

De bijbel zegt niet dat Delila en Simson seksuele betrekkingen hadden of dat zij een prostituée was. De in Rechters 16:1, 2 genoemde prostituée was een andere vrouw. Deze prostituée woonde in Gaza, Delila daarentegen in het stroomdal van de Sorek. Ook blijkt uit het feit dat de asvorsten haar voor de volvoering van haar opdracht een buitensporig hoge som geld aanboden en geen beroep deden op haar patriottische gevoelens, dat Delila mogelijk een Israëlitische was en geen Filistijnse. — Re 16:5.