Dibla
(Di̱bla).
Een plaats die door Ezechiël (6:14) wordt genoemd wanneer hij Jehovah’s profetie optekent omtrent de verwoesting die over het land Israël zal komen als vergelding voor de afgodenaanbidding. Voor zover bekend bestond er destijds geen plaats met die naam, en daarom beschouwen de meeste geleerden „Dibla” als een afschrijffout. Zij geloven dat er „Ribla” moet staan, want de Hebreeuwse letter voor de „R” (ר), de eerste letter, is gemakkelijk te verwarren met de Hebreeuwse letter voor de „D” (ד). In dat geval zou het geïdentificeerd kunnen worden met het bijbelse Ribla (ruïnes in de buurt van het hedendaagse Ribleh) aan de Orontes, „in het land van Hamath” (2Kon 23:33), en zou „de wildernis in de richting van Dibla [Ribla]” betrekking kunnen hebben op de uitgestrekte grindvlakte van de Syrische Woestijn, die ten Z en ZO van Ribla ligt. Sommige vertalers geven Ezechiëls woorden echter weer met „vanaf de woestijn tot Ribla toe” (WV). Uit deze weergave zou men kunnen opmaken dat Jehovah’s oordeel zich zou uitstrekken van „de woestijn [„de wildernis”, NW]”, de traditionele Z-grens van het Beloofde Land (Ex 23:31), tot aan het gebied van „Hamath” (vertegenwoordigd door Ribla) helemaal in het N (1Kon 8:65). Ezechiëls woordkeus zou dan overeenkomen met het bekendere „van Dan tot Berseba”. — Re 20:1; zie RIBLA nr. 2.