Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Dibon

Dibon

(Di̱bon).

1. Een stad ten O van de Dode Zee, die door Sihon de Amoriet aan de Moabieten ontrukt werd, maar later door de Israëlieten op hem veroverd werd toen zij onder leiding van Mozes het land binnentrokken. — Nu 21:25-30.

Het oude Dibon wordt thans geïdentificeerd met Dhiban, dat 5 km ten N van de Arnon en 21 km ten O van de Dode Zee ligt. In recente tijd zijn hier intensieve archeologische onderzoekingen verricht. De plaats kreeg een zekere vermaardheid toen men daar in 1868 de beroemde Mesasteen vond. Sommige onderzoekers hebben de informatie op deze stèle, die door de Moabitische koning Mesa werd opgericht, zo geïnterpreteerd dat Dibon identiek was met Mesa’s hoofdstad (die Qarhah omvatte) en eens „de belangrijkste stad van Moab” geweest moet zijn.

Al gauw na de eerste verovering van dit gebied door de Israëlieten ging de stam Gad daar wonen. En „de zonen van Gad gingen Dibon bouwen” of herbouwen, en gaven het toen klaarblijkelijk de langere naam Dibon-Gad — een plaats die als een van de legerplaatsen van de natie Israël wordt opgesomd (Nu 32:34; 33:45, 46). Dibon werd echter tot het erfdeel van Ruben gerekend (Nu 32:2, 3; Joz 13:8, 9, 15-17). Dibon had waarschijnlijk te lijden onder de wederom versterkte macht van Moab tijdens de regering van koning Eglon, totdat de overwinning door rechter Ehud een eind aan deze onderdrukking maakte (Re 3:12-30). Volgens het bijbelse verslag in 2 Koningen 3:4, 5 kwam Mesa, de koning van Moab, vele eeuwen later, „zodra Achab gestorven was”, tegen de Israëlitische overheersing in opstand. De bijbel zegt niet precies hoe lang deze opstand duurde, en het is mogelijk dat Mesa er destijds — zoals hij op de Mesasteen pocherig beweert — in slaagde verscheidene Israëlitische steden bij „Qarhah” in te lijven. In tegenstelling tot de propagandistische inscriptie van Mesa maakt het bijbelse verslag echter duidelijk dat Moab een grondige nederlaag leed toen het met een krijgsmacht tegen de verenigde legers van Israël, Juda en Edom ten strijde trok. — 2Kon 3:4-27.

Nog geen 200 jaar later stond Dibon wederom als een Moabitische stad bekend, waaraan door Jesaja (15:2) de ondergang werd aangekondigd. Over de bewoners van die streek wordt daarom profetisch gezegd dat zij zouden opgaan „naar Het Huis en naar Dibon, naar de hoge plaatsen,” om rouw te bedrijven over de woestligging van Moab.

Volgens de theorieën van bepaalde geleerden heeft Jesaja op de Assyrische bedreiging gezinspeeld als oorzaak van het „wenen” op „de hoge plaatsen” in de omgeving van Dibon; er bestaat echter geen verslag over een verwoesting van dat gebied door de Assyriërs. Toen Jehovah’s dienstknecht Jeremia ongeveer 100 jaar later profeteerde dat Dibon zou ’afdalen uit de glorie en zich in dorst zou neerzetten’ (Jer 48:18), was de vroeger geuite profetie van Jesaja klaarblijkelijk nog niet vervuld. Daarom verkondigde de later profeterende Jeremia kennelijk opnieuw een soortgelijke boodschap en maakte daardoor de aankondiging van Moabs ondergang dubbel zeker. Toen Nebukadnezar enige tijd na de val van Jeruzalem (607 v.G.T.) Moab volledig verwoestte, kan hij de burgers van Dibon hebben achtergelaten in een toestand waarin zij niet alleen ’dorstten’ naar de luxeartikelen van de vroegere glorie van deze plaats, maar ook als verlaten en vernederde gevangenen letterlijk dorstten naar water en andere noodzakelijke levensbehoeften. — Jer 25:9, 17-21.

Dat men in Dibon grote voorraadruimten met opmerkelijk goed bewaard gebleven graan heeft gevonden, dat ergens uit de tweede helft van het 1ste millennium v.G.T. moet dateren, schijnt de zienswijze van sommigen te bevestigen dat het gebied rondom Dibon, dat zelfs in deze tijd nog vruchtbaar is, eens een korenschuur van Palestina was.

Volgens sommige commentators is Dibon identiek met het in Jesaja 15:9 genoemde Dimon. — Zie DIMON.

2. Een plaats in Juda (Ne 11:25); volgens sommigen is het dezelfde plaats als Dimona. — Joz 15:22; zie DIMONA.