Difath
(Di̱fath).
Een nakomeling van Noach via Jafeth en Gomer; in de Latijnse Vulgaat, de Griekse Septuaginta en zo’n dertig Hebreeuwse handschriften, alsook in Genesis 10:3, wordt hij Rifath genoemd (1Kr 1:4-6, vtn.). De spelling „Difath” die in 1 Kronieken 1:6 volgens de masoretische tekst wordt aangetroffen, kan het gevolg zijn van een afschrijffout, aangezien de Hebreeuwse letters voor „R” (ר) en „D” (ד) heel veel op elkaar lijken.